Notes:
98 BAART DELLA FAILLE, Jacob, ged. Den Haag (Grote Kerk) 24-7-1757, phil. doct.,
lector wis-, natuur- en werktuigkunde aan de Stichting van Renswoude te Den Haag
1777-1790, hoogleraar in de wis-, natuur- en sterrenkunde aan de universiteit te
Groningen, overl. Groningen 1-4-1823, huwt Den Andel 11-7-1792:
Levensbericht van Dr. S. Baart de la Faille.
Toen ik in 1867 te Leiden student werd, had De la Faille juist de akademie verlaten.
Maar toen ik ongeveer anderhalf jaar in mijne eerste gemeente Schellinkhout had gestaan,
kwam hij als predikant in het naburige Blokker. Spoedig maakten wij kennis met hem en
zijne vrouw, en sinds bleven wij in trouwe vriendschap verbonden. Of 't mij dan een
weemoedig genot is, dit levensbericht te mogen samenstellen!
Van vaders zijde stamde hij af van een beroemd geslacht, dat in de vijftiende eeuw in Italië
begon te bloeien met Leopardus della Faglia. Deze was uit Konstantinopel afkomstig en heeft
zich, misschien ter zake van het geloof verdreven of uitgeweken, te Napels gevestigd, waar hij
een der machtigste en rijkste burgers werd, getuige de prachtige paleizen welke hij daar liet
bouwen, en de uitrusting van galeien, waarmee hij dikwijls naar den Levant trok tegen Turken en Mooren.
Een kleinzoon van dezen, Jan Baptista, muntte in geleerdheid uit en stond in blakende gunst bij
paus Paulus III, die in 1537 hem bevorderde tot wereldlijk raadsheer der kerk, onder de veertig
edelen van Castro opnam en hem als bijzonder teeken zijner genegenheid drie leliën in zijn wapen
schonk. Hij was een vurig aanhanger van Victor Lodewijk Farnese, hertog van Castro, en toen deze
bij een oproer werd gedood, nam Della Faglia de wijk naar Vlaanderen, waar hij huwde met Margaretha
de la Baeve, dochter van den heer van Mouscron en Wevelghem. Ook verwisselde hij hier de Italiaansche
spelling van zijn naam met den meer naar den spreektrant der zuidelijke Nederlanden geëigenden,
en in uitspraak niet veel verschillenden naam della Faille of de la Faille.
Na de Hervorming heeft zich dit geslacht gescheiden in een Roomschen en een Protestantschen tak.
De eerste is in Antwerpen en elders gebleven, waar nog vele personen gevonden worden, bekleed met
hooge ambten. De andere week naar de noordelijke provinciën uit.
[p. 52] Vele dezer bijzonderheden zijn ontleend aan de toespraak van prof. Van Swinderen, bij de
opening zijner colleges 15 April 1823 gehouden na den dood van zijn leermeester en ambtgenoot
Jacob Baart de la Faille. Reeds diens vader droeg dezen dubbelen naam. De moeder van dezen,
Johanna De la Faille, gehuwd met Mr. Jacob Baart, die te 's-Gravenhage een aanzienlijken post
heeft bekleed, deed hare kinderen, na het vroegtijdig overlijden van haar echtgenoot, haren
familienaam mede aannemen. Genoemde hoogleeraar was gehuwd met Johanna Aritia Adriani en had
drie zonen en drie dochteren. Een dezer zoons was Johan Marcus, als rustend geneesheer te Leeuwarden
overleden 17 November 1882; zijne echtgenoote heette Maria Adriana Leonarda Crommelin. Ook zij
hadden een kroostrijk gezin.
Hun zoon Samuel werd te Leeuwarden geboren 20 Mei 1842. Na de scholen voor L.O. en M.U.L.O.
aldaar te hebben bezocht, werd hij leerling van het gymnasium onder de rectoren dr. C.M. Francken
en dr. D.C. Pleyte, na het eerste voortreffelijke onderwijs genoten te hebben van dr. A.H.G.P.
Van den Es, later hoogleeraar te Amsterdam.
In 1860 vertrok hij naar de universiteit te Groningen om aldaar ingeschreven te worden als lid der
theologische faculteit. Hier vond hij een kring van vrienden in A.G. en G.A. Van Hamel, later
hoogleeraren te Groningen en te Amsterdam, J. Frieseman Viëtor, later hoogleeraar te Groningen,
J. Rutgers, later rechter te Leeuwarden, A.W. Tresling, later geneesheer te Nieuwe Schans.
Hier werd eerst het mathesis-examen gedaan, daarna het propaedeutisch na verwerving van de destijds
vereischte testimonia aangaande college logica en algemeene geschiedenis, voorts het candidaats in de
theologie, met testimonium metaphysica en Chaldeeuwsch en Arabisch. Nadat dit was afgelegd vertrok hij
naar Leiden, waar nog Scholten en Kuenen schitterden in den luister van hun genie.
Den 27sten Mei 1867 behaalde hij hier den doctorstitel op een academisch proefschrift over Gotthold
Ephraïm Lessing en de Wolfenbuttelsche fragmenten, onder de auspiciën van den hoogleeraar Rauwenhoff.
In het vorige jaar was hij proponent geworden; er werden in 1866 twee en twintig leerlingen van de
Leidsche hoogeschool als candidaten tot den heiligen dienst door de voor Leiden aangewezen provinciale
kerkbesturen (N. en Z. Holland, Zeeland en N. Brabant) toegelaten.
Nu wenkte de eerste gemeente. Vooraf echter werd den 18den December 1867 zijn huwelijk voltrokken met
Marianne Carolina Francisca Bachiene, dochter van den staatsraad Mr. P.J. Bachiene, een van de pioniers
der Nederlandsche vredesbeweging en in 1871 medeoprichter van den bond, later als de Algemeene
Nederlandsche Vredebond bekend geworden. Tot 25 Juli 1912 heeft hij haar mogen behouden, die in waarheid
naar het oude bijbelwoord eene hulpe hem is geweest.
[p. 53]Te zamen trokken zij naar het vrij afgelegene Mastenbroek, waar hij den eersten Zondag van het
nieuwe jaar, 5 Jan. 1868, zich aan den dienst der Ned. Herv. Kerk verbond. Drie jaren later verhuisden
zij naar Knijpe; in het naburige Langezwaag stond de bekende schrijver en spreker N.C. Balsem, met wien
en wiens gezin de La Faille's zeer bevriend werden. Datzelfde voorrecht viel ons ten deel, gelijk reeds
is herinnerd, toen zij in 1875 te O. en W. Blokker zich vestigden. Wij werden ring- en classisbroeders
en, wat meer zegt, trouwe vrienden. Daar hun huwelijk kinderloos was, legden zij den weg van Blokker
naar Schellinkhout een keertje meer af dan omgekeerd het geval kon wezen.
Na een vijfjarig verblijf verwisselde hij het dorp in N. Holland met eene stad in dezelfde provincie,
namelijk Purmerend. Doch reeds den 15den Augustus 1886 meende hij zijne bediening te moeten nederleggen.
Eerst vestigde hij zich te Amsterdam, maar na eenige jaren te 's-Gravenhage, in de fraaie en gezellige
woning Koninginnegracht 86. Zoo werden wij, die in 1913 hier ook gevestigd waren, nog een poos stadgenooten,
en werd de band, door correspondentie en wederzijdsche bezoeken vastgehouden, versterkt.
Nog in de kracht zijns levens emeritus geworden, heeft hij niet nagelaten te woekeren met zijn tijd, te
arbeiden met zijne talenten. Te Amsterdam wijdde hij zich aan Liefdadigheid naar vermogen en was hij
werkzaam aan de universiteits-bibliotheek. In Den Haag waren het Armenzorg, Steun, Volksonderwijs, Licht,
Liefde, Leven, waaraan hij als lid of bestuurder zijne krachten gaf. Niet minder hulp vonden bij hem de
Vereeniging der Vrijzinnig Hervormden en de Protestantenbond. Ook was hij eenige jaren hoofdbestuurder
van de Evangelische Maatschappij. Maar het is vooral de pacifistische beweging geweest, welke hem, in
vereeniging met zijne echtgenoote, na ter harte ging en schier al zijne krachten vereischte.
Alvorens daarvan te gewagen worden hier een drietal geschriften vermeld, reeds vroeger verschenen.
Als no 2 van den derden jaargang der Volksbibliotheek, uitgave van de Vereeniging tot handhaving en
voortplanting van het liberale beginsel in de Ned. Herv. gemeente te Amsterdam, zag in 1876 van zijne
hand het licht Het Jodendom vóór Jezus. Daarin wordt, aan de hand der nieuwe geschiedbeschouwing, het
tijdperk na het einde van het profetisme tot aan Jezus geschetst; de wording, invoering, uitbreiding en
versteening van de zgn. Mozaïsche wet beschreven.
Eveneens uit de Blokkersche pastorie kwam in Mannen van beteekenis 1879 zijn Pius IX, de beeltenis van
den paus, die met liberale neigingen is begonnen en geëindigd met den Syllabus en de
onfeilbaarheidsverklaring van het opperhoofd der Roomsche kerk.
[p. 54]De Tijdspiegel van 1887 werd door hem verrijkt met een opstel over Eene bekeering in de 17de eeuw,
ontleend aan een zeer zeldzaam boekje, te Leuven verschenen 1628, behelzende het verhaal van den overgang
van Petrus de la Faille, predikant te Koudekerk bij Leiden, uit de Calvinistische ketterije tot het
H. Katholiek geloof der H. Roomsch-Katholieke Kerk, door het lezen der Oudvaders, mitsgaders de maniere
hoe dat hij solemnelijk sijnen woordendienst des predikantschap heeft nedergelyd; door hem zelven te boek
gesteld?. Levendig verhaalt het opstel, aan de hand van dit geschrift, al wat deze gewezen predikant ter
wille van zijn overgang heeft te lijden gehad; aangevuld met bijzonderheden aan de notulen der
classis-vergaderingen ontleend.
In het Jaarboek van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond en in het orgaan van Vrede door Recht is,
gelijk thans vermeld zal worden, menig stuk door hem geplaatst.
Het pacifisme toch nam eene zeer voorname plaats in zijn denken en werken in.
Toen ik - aldus verhaalt de heer A.B. Van der Vies in het genoemde orgaan der Vereeniging in het najaarsnummer
van 1915 - toen ik in 1907 met mijne studie van het internationalisme begon en in den zomer des volgenden
jaars naar Londen ging om er de geschiedenis van de internationale vredesbeweging te bestudeeren, richtte
ik mij daarvoor tot de Peace Society en haren Secretaris dr. Evans Darby. Nadat ik mij bekend gemaakt en
het doel van mijn bezoek meegedeeld had, was het eerste dat dr. Darby zeide: Then you know of course my
friend dr. Baart de la Faille. In die internationale vredesbeweging is La Faille de verpersoonlijking van
de Nederlandsche geweest.
Den 1sten December 1891 werd te Bern het permanent bureau voor den vrede geopend. Dit bureau stond onder
een raad van vijf en dertig leden, behoorende tot de verschillende nationaliteiten. Op het congres te
Budapest in 1896 werd voor het eerst een Nederlander er in gekozen, en wel dr. Baart de la Faille, die
steeds zitting heeft gehad in den raad van genoemd bureau, het centrum van de vredesbeweging.
Getrouw werden door hem de internationale vredescongressen bijgewoond, steeds vergezeld door zijne vrouw,
waardige dochter van haar vader. Na haar overlijden in 1912 werd door den voorzitter van het congres te Genève
hare regelmatige aanwezigheid in herinnering gebracht.
Zoo waren zij in 1896 te Budapest voor het eerst, daarna te Hamburg 1897, Parijs 1900, Rouaan 1903,
Munchen 1907, Brussel 1909, Stockholm 1910. Van deze congressen gaf hij uitvoerige en uitnemende verslagen
in het Jaarboekje, later in het maandschrift Vrede door recht, waarbij hij tevens treffende karakteriseering
van verschillende personen voegde.
Aangaande de vredesconferentie van 1899 schreef hij in het Jaarboekje van het volgende jaar; terwijl hij in
dat tijdschrift
[p. 55]1895 welverdiende hulde bracht aan wijlen het Tweede Kamerlid Mr. D. Van Eck, wiens verdiensten als
voorzitter van den Algemeenen Nederlandschen Vredebond door den heer H.J. Bool in de Levensberichten onzer
Maatschappij (1895) slechts kort zijn vermeld, daar het doel was den geheelen persoon in beeld te brengen.
La Faille waardeerde ten zeerste de hem toevertrouwde taak om meer uitvoerig over den pacifist Van Eck te
spreken, met wien hij vele jaren vriendschappelijk had omgegaan, de laatste jaren als medebestuurder van
den Vredebond.
In 1892 toch was hij tot penningmeester benoemd der vereeniging, die in 1901 haar naam veranderde in dien
van Vrede door Recht. Tot 1915 nam hij deze betrekking waar; toen meende hij dat de tijd van aftreden voor
hem gekomen was. De algemeene vergadering op 2 October gehouden moest zich bij dat besluit neerleggen,
maar wist hem toch te behouden door hem aanstonds te kiezen tot eerelid, eene benoeming waarmede de
vereeniging zeer karig is, want naast La Faille stonden als zoodanig alleen genoteerd:
Mr. Goeman Borgesius en Andrew Carnegie.
Welk een genot was het voor hem en zijne vrouw, tijdens de eerste vredesconferentie van 1899 in Den Haag
Bertha von Suttner en andere pacifisten te hunnen huize te mogen ontvangen.
Toen de oorlog uitbrak, te midden van welks verschrikkingen hij uit dit leven is heengegaan, werd levendig
behoefte gevoeld aan vereeniging van alle vredesvrienden. Uit dat verlangen werd de Nederlandsche
Anti-Oorlogsraad geboren. En ook daaraan gaf La Faille dadelijk zijn steun.
Hij wenschte niets liever dan concentratie van alle pacifistische krachten. Sinds 1917 is er een gemeenschappelijk
comité van beide vereenigingen voor den binnenlandschen propaganda-arbeid.
Een man van karakter en met eene wél gevestigde meening als hij moest in bestuurs- en ledenvergaderingen der
vele vereenigingen waartoe hij behoorde, en die hij getrouw bezocht, door sommigen lastig worden geheeten.
Ja, maar die lastige menschen zijn tevens heerlijke menschen. Zelf puntig nauwgezet, al wat zij doen waardig
achtende het goed te doen, bedenkende hoe een of ander nog beter kan worden verricht en nog doelmatiger ingericht,
worden zij hun medeleden een heilzame prikkel, der vereeniging een ware weldoener, al klinkt hun woord en voorstel
bij het eerste hooren velen niet bijster welluidend toe. En wie hem kenden wisten de uitnemende bedoeling te
waardeeren; zij toch kenden hem als een hart van goud.
Hoeveel La Faille ook gedurende zijn emeritaat vond te doen, zijn trek naar gezelligheid verloochende hij niet.
Gaarne ontving hij familie en vrienden te zijnen huize, gelijk hij ook nimmer verzuimde tot hen te gaan.
Geregeld was hij om de veertien dagen aanwezig in de samenkomst van het clubje theologen op
[p. 56] de Witte. In de leeskamer dier sociëteit is menig uurtje door hem doorgebracht.
Over het algemeen genoot hij eene heerlijke gezondheid. Een paar jaren geleden echter begonnen zich verschijnselen
te vertoonen van dezelfde vreeselijke kwaal, waaraan zijne vrouw bezweken was. Eene operatie gedurende den zomer van
1916 in villa Elisabeth te Scheveningen bracht verlichting, geene genezing. Weldra werd hij aan huis gebonden,
dan aan het ziekbed gekluisterd. Toch zat hij dagelijks nog enkele uren voor zijne schrijftafel om persoonlijk
allerlei zaken af te wikkelen en couranten te lezen. Om hem dat gemakkelijker te maken en ook een kouden
overgang van het eene vertrek naar het andere hem te besparen, werd zijn ledikant in de studeerkamer opgeslagen.
Toen ik hem daar te bed liggende aantrof, zeide hij: Nu ben ik tot mijne laatste kamer gekomen; en dan nog de
woning van zes planken. Volkomen zich van zijn toestand bewust was hij tevens geheel berustend, blijmoedig en
vertrouwend zich overgevend aan zijnen hemelschen Vader, die hem kracht heeft verleend om zijn lijden te dragen
als een Christenheld.
Den tweeden Kerstdag 1917 des middags ging hem eene mijner huisgenooten bezoeken. Hij liet echter zeggen door
zijn dienstmeisje, dat met haar kameraad trouw voor hem gezorgd heeft: hij was te moe om iemand te ontvangen.
Toen eenige uren later de verpleger kwam om hem te helpen, vond deze hem ingeslapen, voor goed.
Des Zaterdags werd zijn stoffelijk overschot naar de algemeene begraafplaats gebracht. Eenige vrienden en
deputaties van verschillende vereenigingen waren aanwezig. Er werd niet gesproken. Ook waren er geene bloemen.
Dat had hij zelf zoo gewild.
Geene bloemen bij mijne begrafenis. Zie Pierson, Geschiedenis van het Roomsch-Katholicisme I bl. 285: Wij
strooien geene bloemen op onze dooden, omdat de ter aarde bestelling bij ons met dezelfde bescheidenheid
geschiedt die het geheele leven kenmerkt. Minucius Felix, Octavius.
Hoezeer was de eenvoud dezer plechtigheid in den geest van hem, die in stilte zijns weegs is gegaan, ook in
stilte zeer veel weldeed. Ave, pia anima!
's-Gravenhage.
J. Herderscheê.
Sara Adriana de GROOT