HERMAN BELLE
1888-1985
door
Dr. Jean Belle
Herman BELLE, Architect bij den Waterstaat en 's Lands Burgelijke
Openbare Werken in Nederlandsch-Indië. (Naar een foto uit zijn
autorijbewijs uitgereikt te Soekaboemi op 17 mei 1921)
De hoofdpersoon in deze publicatie, Herman BELLE, is mijn vader. Hij
is geboren te Buitenzorg op Java, in het voormalige Nederlandsch-Indië,
op 30 maart 1888 en is het oudste van de zeven kinderen van Johannes
Alphons en de Chinese vrouw Lim Soat Nio. Laatstgenoemde kreeg de doopnaam
Magdalena toen zij tot het christelijk geloof overging. Sommige
familieleden noemden haar daarom ook Tante Leen. In officiële stukken
wordt Lim Soat Nio ook met Magdalena aangeduid. De broers en zusters
van Herman BELLE zijn in volgorde naar leeftijd Johannes (Johan), Hermine
(Hermien), Johanna Jacoba (Coba), Sara Maria (Saar), Frederik Arthur
(Dikkie) en Julia Theodora Lodewica (Juul). Tussen haken staan de
roepnamen.
Johannes Alphons BELLE was klerk bij de Algemene Secretarie te
Buitenzorg. Zijn inkomen was gering te noemen gezien het grote gezin dat hij
moest onderhouden. Herman BELLE kreeg daarom ook een zeer eenvoudige
opvoeding. Hem werd als kind een heel lang leven voorspeld. Zijn goede
prestaties op de basisschool werden beloond met een studiebeurs voor
een opleiding tot bouwkundige op de Koningin Wilhelmina-School (KWS) te
Batavia. Toen hij 19 jaar oud was, overleed zijn vader. Vanaf dat moment
hielp hij zijn moeder naar beste vermogen bij het onderhouden en opvoeden
van zijn broers en zusters. Na zijn studie op de KWS trad hij in dienst bij
de Staatsspoorwegen, maar omdat het werk te weinig tot zijn gevoel en
verbeelding sprak, veranderde hij al spoedig van betrekking en werd hij
opzichter bid de Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare Werken in
Nederlandsch-Indië (BOW). In 1918 slaagde hij voor het examen architect-
BOW en volgde zijn benoeming tot architect. In deze functie voelde hij
zich eerst recht in zijn element. Achtereenvolgens lagen zijn standplaatsen
op de eilanden Celebes, Java, Borneo, en weer Java. Hij besteedde
zijn en krachten voornamelijk aan de vervaardiging van irrigatiewerken.
In de tijd dat hij in Soekaboemi werkte, bouwde hij ook villa's en
andere bouwwerken, zoals de in Tjiandjoer gelegen kazerne met bijgebouwen
voor de Gewapende Politie. Tengevolge van de grote economische malaise
werd hij in 1932 op wachtgeld gesteld en kort daarna op 45-jarige
leeftijd gepensioneerd.
Met het oog op de opvoeding van zijn kinderen verliet hij toen Oost-Indië
en vestigde hij zich blijvend in Nederland.
Herman BELLE trouwde tweemaal, beide keren met de handschoen. Zijn
eerste huwelijk werd in Batavia op 15 mei 1909 met Susanna SALOMONSZ
aangegaan. Zij was de dochter van Gustaaf David, 2e commies bij de Algemene
Rekenkamer te Batavia, en Henriette Debora SCHOONHEID. Zij schonk hem
twee kinderen, Gustave Alphonse, die echter reeds na drie weken stierf,
en Franklin Bartholdy (Bart). Maar Susanna werd niet ouder dan 22 jaar;
zij stierf aan longtuberculose. Zijn tweede vrouw, mijn moeder, was Maria
Hubertine Christine Johanna SCHLECHTER (Marie), dochter van Heinrich
Jacob, korporaal schoenmaker bij de infanterie, en Adeline Alison MAIDMAN.
Herman BELLE heeft zijn tweede schoonvader nooit en zijn tweede
schoonmoeder maar heel kort gekend. Hij hertrouwde in Batavia op 26 februari
1913. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, te weten Frieda Martha (Frieda),
Julius Hugo (Hugo), Mieke (Mieke), Jean (Jan), [Prive] en François (Frans).
Hugo stierf als baby van zes maanden. Vier maanden voor de gouden bruiloft
werd hij wederom weduwnaar. Hij was voorvader van 26 kleinkinderen en
een groot aantal achterkleinkinderen.
Herman BELLE bracht zijn laatste levensdagen door in het verpleeghuis
'Regina Pacist' te Arnhem en was tot het laatste moment geestelijk goed
bij. Tevoren had hij een eigen kamer in het verzorgingstehuis 'De Drie
Gasthuizen', eveneens in Arnhem gelegen. Daar bezocht ik hem dikwijls om
te kijken hoe het met hem ging. Hij zat dan meestal op zijn schommelstoel,
keek me belangstellend aan en vertelde me over de laatste gebeurtenissen die hadden plaats gevonden sinds mijn laatste bezoek.
Hij toonde
steeds een levendige belangstelling voor alles wat er gaande was en als
ik vertrok riep hij: "Adios". Dat vond hij prettiger klinken dan het gewone
"Tot Ziens" of "Dag". Hij hield veel van de Franse taal, getuige de
Franse boeken binnen handbereik en zijn bewondering voor Napoleon stak
hij nooit onder stoelen en banken. Dat een zoon van zijn betovergrootvader
als sergeant-majoor de veldtocht van Napoleon naar Rusland had meegemaakt,
beschouwde hij als een hoge eer voor de familie. Ook stond er
binnen handbereik een plastic spuitflesje eau de cologne waarmee hij af
en toe zijn zakdoek bevochtigde om de verfrissende geur diep in te ademen.
De gewoonte eau de cologne te gebruiken had hij van zijn vader overgenomen.
Aan de wand van zijn kamer hing een omlijst bordje met de spreuk
"Blij bejaard, goud waard".
Eens op een avond, om precies te zijn 12 september 1982, zocht ik hem
weer eens op. Zoals gewoonlijk zat hij op zijn schommelstoel. Ik keek hem
aan en dacht onwillekeurig aan Johanna Frederica, een dochter van mijn
betoudovergrootvader. Zij werd op elf dagen na 92 jaar en bezat tot voor
enige jaren nog het leeftijdsrecord van de familie. Mijn vader had dat record
met zijn 94 jaren al ruimschoots verbeterd. Ondanks zijn hoge leeftijd zag
hij er uitstekend uit. Wat had hij zoal meegemaakt? Zijn levensloop over
de laatste 50 jaar wist ik globaal wel. Maar hoe was het hem voor die tijd
vergaan? In Indië? Toen rijpte in mij het plan een boek over
zijn leven en werk in Indië te schrijven. Ik sprak er met hem over en
verzekerde mij van zijn volle medewerking bij mijn streven daartoe.
Ik nam uit zijn keurig zelf getimmerd eikehouten nachtkastje een schrijfblok om
schriftelijk vast te leggen hetgeen hij me zou gaan vertellen. Hij beantwoordde
mijn vele vragen uitgebreid en soms verbaasde ik me erover dat hij
zich zo veel en in details kon herinneren.
Hij sprak langzaam en wachtte af en toe om de gelegenheid te geven alle
bijzonderheden nauwkeurig aan te tekenen. Vele avonden bracht ik op
deze wijze met hem door, luisterend naar hetgeen hij mij te vertellen had
en alles neerschrijvend. Zijn korte verhalen zijn in deze publicatie opgenomen
en zoveel mogelijk chronologisch gerangschikt. Teneinde een vollediger
beeld van zijn persoon te kunnen geven vroeg ik hem ook het privilege
brieven en andere stukken uit zijn dossiers te mogen publiceren. Welwillend
gaf hij mij zijn toestemming: "Je kunt datgene in je boek opnemen wat je
interessant lijkt. Je hebt honderd procent mijn toestemming".
De door mijn vader gebezigde Indische plaatsnamen zijn onveranderd
overgenomen. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 zijn een aantal van
die namen veranderd, terwijl de overige, voor zover nodig, een aangepaste
spelling kregen.
Veranderd zijn onder meer Batavia in Jakarta (uitspraak Djakarta), Meester Cornelis in
Jatinegara (uitspraak Djatinegara), Buitenzorg in Bogor. De aangepaste spelling van Soekaboemi
is Sukabumi, die van Tjisedane is Cisedane, enzovoorts. Verder spreekt mijn
vader van "Mam" of "Marie" als hij mijn moeder bedoelt en van "Oom" of
"Tante" als hij het over zijn of mijn Oom of Tante heeft. Een overzicht
van de bedoelde personen is onmiddellijk na deze inleiding gegeven.
Herman BELLE was een in vele opzichten buitengewoon man en als persoonlijkheid
soms niet dan met moeite te begrijpen. Hij stond in het leven positief gericht
en had de rechtschapenheid hoog in het vaandel staan.
Hij bezat een grote wilskracht en een opgewekte natuur. Zijn manier van
leven was consequent. Hij deed altijd eerst het noodzakelijke, dan het
nuttige en dan pas het aangename. Hij was matig in al zijn levensuitingen
en had zichzelf zo in de hand dat hij vrijwel nooit ziek was. Hij was gul
voor degenen die hem dierbaar waren, was niemand kwalijk gezind en vergaf
en vergat gemakkelijk het vermeende onrecht hem aangedaan. Zijn tweede
vrouw, die in hoge mate mediamiek was aangelegd, verschafte hem het
overtuigende bewijs van de persoonlijke onsterfelijkheid. "Ik leef" zo
zeide hij, "met de prettige zekerheid dat het met mij na dit aardse bestaan
niet afgelopen is". Toen hij op 27 augustus 1985, en nu gebruik ik zijn eigen woorden,
"door de Grote Baas geroepen" werd; verloor ik een vriend. Vereerd als ik ben mijzelf
zijn zoon te kunnen noemen, heb ik dan ook deze publicatie met grote dankbaarheid
ter zijner gedachtenis geschreven. De kaft heb ik laten uitvoeren in zijn lievelingskleur.
Onder de Beumkes 35 Jean BELLE
Velp (Gld), november 1985
Naamlijst van de ooms en tantes in de tekst genoemd
Oom Dikkie | Frederik Arthur BELLE (1899-1979) |
Tante Ellie | Elisabeth Cornelia BELLE-VAN DER DUSSEN (1902-heden (1987 Note SG) ) |
Oom Frits | Willem Frederik BELLE (1861-1909) |
Tante Hermien | Hermine SCHLECHTER-BELLE (1891-1973) |
Oom Hugo | Hugo BELLE (Friedrich Felix Hugo 1867-1934 Note SG) |
Oom Jacques | Jacobus Diederik BELLE (1897-1985) |
Tante Jeane | Johanna Wilhelmina BELLE-SCHOONHEID (1867-1944) |
Oom Johan | Johannes BELLE (1889-1975) |
Oom Julius | Julius Theodorus BELLE (1859-1924 (of 1926 Note SG) ) |
Tante Juul | Julia Theodora Lodewica BELLE ( 1904-heden (1988 Note SG) |
Oom Kino | Johannes Frederik BELLE (1884-1923) |
Tante Lina | Selina TRENSE-SCHLECHTER (1887-1963) |
Oom Robert | Robert SCHLECHTER (1889-1956) |
Oom Wim | Willem Alfons BELLE (1886-1966) |
Ik heb mijn grootouders niet gekend behalve mijn
grootmoeder van vader's kant (SG: Maria Hendrika DE BRUYN). Zij woonde in Batavia bij Oom Frits, de
vader van Oom Wim en Oom Jacques, maar af en toe kwam ze in Buitenzorg op
familiebezoek. Als kleine jongen zat ik dan op haar knie en zij zong me
kinderliedjes voor zoals "Toen onze Mop een Moppie was..." en "Hoe
dankbaar is mijn kleine hond...". Ik zal dat nooit vergeten. Maar overigens
kan ik me niets meer van haar herinneren. Zij stierf toen ik ongeveer tien jaar
oud was.
Mijn vrienden in Panaragan waren Theo Reuring, een aangenomen zoon
van een djongos, en Lodewijk Martinus en zijn jongere broer
August. Ik weet dat zo goed omdat hun zus Clara mijn eerste liefde was
en zoals je weet, de eerste liefde is eeuwigdurend 'La première amour
dure toujours'. Een andere kameraad was Jan Kepel, een rustige sympathieke
jongen. Hij had een oom die bij de SS ( = Staatsspoorwegen) werkte.
Officieel heette die straat de Gestichtsweg. Op ons terrein bouwde Oom Robert
een groot huis voor zijn schoonmoeder, dus mijn moeder, want hij was
met Tante Hermien getrouwd. Maar mijn moeder voelde zich in dat grote
huis niet thuis, vermoedelijk omdat het daar te druk was. Daarom heb ik
naderhand een kleiner huis, een paviljoen, op hetzelfde terrein voor
haar gebouwd.
Toen ik ongeveer twaalf was, had ik ook een Ambonese
vriend. Hij heette Johan Pieroeli, maar ik noemde hem gewoon John. Wij
gingen af en toe baden in de Tjikarèt, een bronriviertje dat uitkomt in
de Tjisedane. Tji komt van het Soendanese woord tjai, dat water betekent, en karèt betekent rubber.
Het water in de Tjikarèt reikte slechts
tot aan de knie en om enigszins te kunnen zwemmen maakten we van de stenen
uit de bedding van het riviertje een dam, zodat het water hoger kwam
te staan. Plotseling, tijdens het baden, en zonder enige aanleiding
strekte Pieroeli zijn hand naar me uit en riep: "Zeg Herman, je wordt
ontzaglijk oud". Merkwaardig dat zo 'n kind profetische gaven kan bezitten.
Later, tijdens de strubbelingen bij de soevereiniteitsoverdracht is
Pieroeli vermoord wegens zijn pro-NederLandse gezindheid.
Mijn moeder was een Chinese vrouw. Zij had een nicht die
Boekit heette en getrouwd was met een Chinees, Nko Baba geheten. Zij
bewoonden in de Chinese buurt van Buitenzorg een groot huis met een groot
achtererf. Op dat erf stond een privaat op palen. Maar op dat erf scharrelden
ook varkens rond die er voor zorgden dat het erf schoon bleef,
ook onder het privaat. Toen ik dat ontdekte, lustte ik geen varkensvlees meer.
Ik was toen zeven of acht jaar oud. Tante Boekit had drie kinderen, twee jongens
Todjing en Kimtong, en een dochter Ien. Deze zag er lief uit en trouwde later met
een zekere Dorius. Hij werkte bij de BPM (= Bataafsche Petroleum Maatschappij).
Jongste herinneringen
Inhoudsopgave
Jeugdvrienden
Die oom woonde in Bandoeng maar af en toe kwam hij in Buitenzorg bij Jan
Kepers ouders. Als hij dan van zijn oom extra snoepgeld kreeg, was hij
blij zijn kameraden te kunnen tracteren. Ja, Jan Kepel had een goed en
gul karakter. Hij was ongeveer van mijn leeftijd. Hij was een donker
gekleurde Indo-europese jongen, maar het is zeker niet de huidskleur die
het karakter bepaalt. En dan is er nog een zekere Willie Beijer, een nogal
agressieve jongen die vrijwel met iedereen overhoop lag. Al die vrienden
van mij zijn nu dood. Wij waren met zijn allen bepaald geen lieverdjes
en voerden soms streken uit die niet door de beugel konden.
Tegen Nieuwjaar maakten we petasanbanting, dat zijn bommetjes die
met een enorme knal uit elkaar vlogen als ze ergens tegenaan gegooid werden.
We mengden daartoe half om half djanhong, dat is een Chinese donderpoeier, met
chlorus kalicus dat we bij de apotheek kochten, en deden daar steengruis
bij. Dat mengsel verpakten we in een papiertje en omwonden daarna het
pakje met repen vliegerpapier. De uiteinden van de repen werden
samengedraaid om het geheel bij elkaar te houden. Zo'n smijtbom is erg gevaarlijk,
omdat die in je hand kan ontploffen. Mij is goddank nooit iets overkomen.
Ik woonde in Gang Panaragan. De bevolking noemde die straat ook
wel Gang Beri-beri, omdat daar een gesticht was voor beri-berilijders.
In het grote huis kwam toen Oom Johan met zijn gezin wonen.
Omdat mijn moeder de achtergallerij van het paviljoen te klein vond vanwege
de vele kinderen en kleinkinderen die daar voortdurend op bezoek
kwamen, heeft ze die laten uitbouwen.
Inhoudsopgave
Voorspelling
Inhoudsopgave
Varkensvlees
Enkele jaren na haar trouwen stierf ze echter. Dorius was een eigenaardige man.
Hij had volmaakt dezelfde stem als zijn vader. Die vader was met Tante Poen getrouwd,
een andere nicht van mijn moeder. Tante Poen was een uitermate mooie vrouw.
Ze was erg ijdel en was behangen met gouden sieraden.
Johannes Alphons BELLE (foto uit 1904)
Julia Theodora Lodewica BELLE (foto uit 1925)
Magdalena (Lim Soat Nio) met haar twee jongste kinderen
Frederik Arthur BELLE en Julia Theodora Lodewica BELLE (foto uit 1908)
Inhoudsopgave
Ik was eerst op de tweede school in Pledang, dat was
een onbetaalde school, een soort armenschool. Oom Johan ging er later
ook naar toe. Ik speelde echter met de jongens van Görs uit Panaragan
Kalèr. Panaragan is een oostelijke wijk van Buitenzorg. Deze wijk wordt
door de Bantammerweg in twee ongeveer gelijke stukken verdeeld. Kalèr is
Soendanees en betekent Noord. Kidoel is Zuid, Wettan is Oost en Koelon
is West. De Bantammerweg komt uit bij de van Van Motman's brug over de
Tjisedane. Deze weg leidt naar Bantam, vandaar de naam.
De vader van deze jongens had een kunstvuurwerkfabriek in Batavia.
Hij en zijn familie woonden echter in Buitenzorg. De jongens van Görs
waren op de eerste school en ze leerden daar Frans, een reden voor mij,
mijn vader te vragen of ik ook naar de eerste school mocht. Ik was namelijk
als kind nogal ambitieus in tegenstelling tot Oom Johan. Die was alleen
maar goed en doodeerlijk. Mijn vader vond dat best. Zo ben ik begonnen
de Franse taal te leren. De eerste school lag aan de Hospitaalweg. Dat was een school
waar kinderen van betere stand zaten en je moest ook schoolgeld betalen.
Elke maand moest ik drie gulden 62½ cent meenemen en dat bij het hoofd
der school neertellen; de drie guldens waren voor het mogen volgen van
dat onderwijs en de 62½ cent voor de leermiddelen, pen, inkt, potlood,
gum, schriften, papier, enzovoorts. De eerste school duurde zes jaar,
de tweede school zeven jaar.
Als je deze basisscholen doorlopen had, kon je het zogenaamde kleinambtenaarsexamen
afleggen en daarbij één van de vijf predikaten 'uitmuntend', 'goed', 'vrij goed',
en 'voldoende' verdienen. Als je geslaagd was voor dat kleinambtenaarsexamen
kwam je in aanmerking voor betrekkingen bij het gouvernement of bij particuliere
instellingen, de Staatsspoorwegen, of in 's Lands Dienst. Oom Johan
slaagde op de tweede school met het predikaat 'goed' en werd klerk bij de
Algemene Secretarie, dat was het secretariaat of bureau van de gouverneur-generaal.
Daar werden alle benoemingen gedaan en besluiten genomen. Jan
Kepel slaagde eveneens met het predikaat 'goed'. Hij ging eerst werken
bij de Algemene Secretarie. Hij was echter erg leergierig en bekwaamde
zich in de Nederlandse taal. Hij ging toen naar het Departement van het
Mijnwezen, begon als klerk maar heeft het tot chef van één der afdelingen
gebracht. Hij werd tot over de oren verliefd op mijn oudste zus,
Tante Hermien, maar ik lichtte haar in dat hij nog andere liefjes er op na
hield. Dat was voor haar een reden niet met hem in zee te gaan. Zij
trouwde toen Oom Robert, de halfbroer van je moeder. Toch geloof ik dat
Jan Kepel echt van haar hield. Veel later, ik meen in 1970, toen Tante Hermien
weduwe was en in Den Haag woonde, ging Jan Kepel weer naar zijn oude
liefde toe en heeft hij met Tante Hermien, tot haar dood, samen in haar
flat gewoond. Zo hebben ze elkaar dan toch nog op hun oude dag gevonden.
Toen ik kleinambtenaarsexamen deed, slaagde ik met het predikaat 'voldoende'.
Dat was voor mij een reden het een jaar later over te doen. Toen
slaagde ik met het predikaat 'goed'. Dat was begin 1904. Ik deed vervolgens toelatingsexamen voor de Koningin Wilhelmina-School in Batavia,
kortweg de KWS genoemd. De opleiding duurde drie jaar. De school bestond
uit twee afdelingen. Afdeling A was de handelsafdeling, afdeling B was
de technische afdeling. Bij de B-afdeling kon je kiezen tussen de
Burgerlijke Bouwkunde, Werktuigbouwkunde en Mijnbouwkunde.
Velen kozen de Werktuigbouwkunde om na hun studie op de schepen van de
KPM ( = Koninklijke Paketvaart Maatschappij) als boordwerktuigkundige te
werken. Ik koos de afdeling Burgerlijke Bouwkunde. Die bestond uit drie
parallelklassen, elk van 21 leerlingen. Oom Robert zat in 3c.
Aangezien ik een buitengewoon goed toelatingsexamen had afgelegd en
bovendien niet in Batavia woonde, kwam ik in aanmerking voor een studietoelage.
Het gouvernement stelde namelijk een beurs ter beschikking aan leerlingen
die niet in Batavia woonden. Pieters was de andere beursleerling.
Hij kwam uit Tjilatjap. Hij zat in de parallelklas 3b en was de beste leerling van alle
drie parallelklassen. Ik was de beste van mijn klas. Het totaal aantal
punten op het overgangsrapport naar de laatste klasse was bij mij 72 maar
Pieters had 78 punten. Nummer drie had 70 punten. Dus Pieters stak met
kop en schouders boven ons allen uit. Op de KWS heette mijn leraar bouwkunde
Van den Broek. Ik hield van de praktijk. Zo moest ik waterpasmetingen
doen bij een zekere gesloten route in de stad. De laatste meting
deed echter de leraar en die kon dan meteen uitmaken in hoeverre je zuiver
gemeten had. Die leraar was een aardige man, een Fries, een mijningenieur.
We kregen ook het vak timmeren en dat vond ik geweldig leuk.
Dat eikehouten nachtkastje daar heb ik zelf gemaakt toen we aan de Zaanenlaan
in Haarlem woonden. Het eerste jaar bedroeg mijn beursgeld 30
gulden per maand. Dat werd het tweede jaar verhoogd tot 140 gulden per
maand. Ik woonde bij Oom Frits en Tante Jeane in. Oom Frits is de vader
van Oom Jacques. Oom Frits had een muziekzaak en een reparatiewerkplaats
voor muziekinstrumenten in het centrum van Batavia. Oom Frits was ziekelijk.
Hij had nierziekte en leed vreselijke pijnen. Hij liep gebogen en is
niet oud geworden. Ik was blij iedere keer als hij ons in Buitenzorg kwam
bezoeken. Oom Frits was een goed cellist. Hij speelde in verschillende
orkesten van Batavia, en één van die orkesten speelde wel eens in de sociéteit
van Buitenzorg. De gouverneur-generaal liet dikwijls door zijn
aanwezigheid zijn waardering voor dat orkest blijken. Oom Jacques speelde
ook goed cello.
Oom Wim, die vioolbouwer werd, is een zoon van Oom Frits.
Oom Wim was als jongen van zes à zeven jaar erg gebrekkig. Hij had iets
aan zijn knieën en kroop op zijn vuisten door de werkplaats van zijn vader.
Later werd hij gelukkig beter en ondanks zijn zwakke gestel heeft hij toch
nog een vrij hoge leeftijd gekregen. Oom Wim was een intelligente jongen.
Hij kon goed leren en ik mocht hem graag. Oom Wim is een volle neef van
mij. Hij ging later naar Duitsland om het vioolbouwen te leren en bezat
de kunst om goede violen te maken. Kijk maar naar de viool die hier
hangt. Die heeft hij gemaakt. Toen hij na de soevereiniteitsoverdracht
totaal berooid naar Nederland ging, had hij het geluk nog één van zijn
violen te kunnen bemachtigen en mee te nemen. De andere violen zijn tijdens de
Japanse bezetting gestolen. Om hem te helpen heb ik toen zijn
viool voor 500 gulden gekocht ofschoon ik zelf al een viool had, namelijk die van mijn vader. De viool van Oom Wim mag jij later als erfstuk
hebben. Ik heb van Oom Wim ook een recept gekregen om het hout van nieuwe violen te bewerken. Bewaar dat recept. Oom Wim heeft dat na
jarenlange praktijkervaring gevonden. Omdat Oom Wim's viool een vollere toon
heeft dan de viool van mijn vader heb ik daarna vrijwel altijd op Oom Wim's
viool gespeeld. De viool van mijn vader heb ik aan Franklin Bartholdy (Bart) gegeven en die
heeft hem weer doorgegeven aan zijn zoon Gerard. Oom Wim is na zijn scheiding
getrouwd met een goede vrouw Amalia de Boer, een dochter van Abrahami de Melverda.
Hun zoon Rudie speelt ook goed viool. Op mijn aanraden is hij geen beroepsviolist geworden, maar heeft hij het vioolspelen als hobby genomen.
Er bestaat ook een BELLE in Indië die geen familie van ons schijnt te zijn.
Een neef van mijn vader heeft, naar men vertelt,
de zoon van zijn kokkie geadopteerd. Om hem van de andere BELLE's te onderscheiden werd hij vanwege zijn donkere huidskleur 'BELLE djamblang'
genoemd. Djamblangs zijn vruchten die in trossen voorkomen; ze zijn zeer
donkerrood naar het zwarte toe. De vrucht ziet er verleidelijk lekker
uit maar ze zijn bitter en zuur en je krijgt er blauwe lippen van als je
ze eet. 'BELLE djamblang' had veel lef en verdiende heel goed als koeliewerver
voor de Deli tabaksondernemingen. Hij heeft het vrij ver geschopt,
ook al omdat zijn vader, of pleegvader, nogal gefortuneerd was.
Inhoudsopgave
Mijn vader (Johannes Alphons BELLE) stond als een vriend tegenover mij en
ondernam niets zonder mij daarin te kennen. Zo maakte hij mij deelgenoot
van al zijn vreugden en noden. Dat deed hij niet met Oom Johan. Ik had
blijkbaar een karakter dat hem meer aansprak. Mijn vader was een bescheiden man.
Hij hield er niet van gefotografeerd te worden. De enige foto
van hem werd gemaakt ter gelegenheid van het vertrek van de gouverneur-generaal.
Die wenste als herinnering een groepsfoto van het personeel
van de Algemene Secretarie. Ik heb een vergroting laten maken van mijn
vader zoals hij daar op die groepsfoto staat. vader verdiende als 1e
klerk de secretarie 120 gulden per maand. Later, na zijn benoeming tot
3e commies, bedroeg zijn maandinkomen 150 gulden. Van dit bedrag ging nog
de 15% premie voor het weduwe-wezenfonds. Hij hield dus niet erg veel
over maar kon, ondanks het grote gezin, toch vrij goed rondkomen dank zij
mijn moeder die erg zuinig was.
Mijn vader leerde mijn moeder kennen in de
toko van Satoer, een Armeense koopman die gevlucht was wegens de grote
politieke onrust in zijn land. Hij behoorde tot de oosters-orthodoxe Kerk.
Satoer is een verbastering van Satoor. Satoer had in Buitenzorg een winkel
geopend in de wijk Djembatan Mèrah ( = Rode Brug).
Zijn vrouw, Lim Hok Nio, was een zuster van mijn moeder.
Haar andere zusters waren Lim Tjò
Nio en Lim Pè Nio. Ze behoorden allen tot de Chinese familie Lim Han uit
Meester Cornelis. Die familie had geen zonen. Lim Tjò Nio noemden we
Tante Tjò. Ze leed vreselijk aan rheumatiek. Haar man was Jan Koppenol.
Lim Pè Nio noemden we Tante Pè. Haar man heette Glasmacher. Mijn vader
had behoefte aan een fris klimaat. Dat had Buitenzorg op 800 voet hoogte
niet. Eén voet is circa 30 centimeter. Toen we hoorden dat in Tjitjoeroeg
percelen te koop waren, gingen we daar samen zoeken. Tjitjoeroeg is de
eerste spoorweghalte in de Preanger. Het dorpje ligt op 1600 voet hoogte
en het klimaat daar is koel. Het is het hoogste punt van de spoorweg
tussen Buitenzorg en Soekaboemi. Wij vonden niets aan de grote weg naar
Soekaboemi maar een kennis vertelde ons, dat langs de zijwegen nog stukken
grond te koop waren. Deze waren goedkoper dan die gelegen aan de
hoofdweg. Wij vonden tenslotte langs de zijweg naar kampoeng Nangrang een
perceel van bijna 3½ bouw en dat werd gekocht. Eén bouw is circa 6000 m2.
Op het perceel groeide voornamelijk thee maar er waren ook vruchtbomen
zoals klapper, doerian, papaja en pisang. Verder waren er ook kapokbomen,
en er was bamboe en ketella ( = cassave). Onder de pisangbomen was
ook een zogenaamde hoornbanaan of pisang tandoek. Deze eigenaardige
soort had aan elke kam maar twee hele grote bananen zitten zodat ze de
indruk gaven een stel kromme horens van een buffel te vormen. Deze pisangsoort
wordt niet gewoon gegeten. Men maakt er pisang goreng van, of
ze worden in schijfjes gesneden en met suiker bewerkt zodat een soort
zoete chips ontstaat.
Wij gingen ook een keer verderop naar Tjibadak ( = Neushoorn-rivier).
Dat plaatsje ligt praktisch halverwege Buitenzorg en Soekaboemi.
Daar woonde een kennis van mijn vader, een zekere Bakker. Hij was
administrateur van een koffieonderneming en verstond de kunst rozen van
verschillende kleuren te enten op een bepaalde rozestruik. Zo ontstonden
rozestruiken met rode, rose en witte bloemen. Hij verstond ook de
kunst om vanillebloemen te bestuiven. De vanille geeft daar in Oost-Indië
normaal geen vruchten wegens het ontbreken van passende insecten
en vogeltjes voor de bestuiving. Het geheim van deze kunst heeft Bakker
echter in zijn graf meegenomen.
Mijn vader speelde uitstekend viool en ik heb van hem het vioolspelen
geleerd. Hij verdiende een extra centje met het geven van vioollessen.
Theo en Christine Horstink waren onder andere zijn leerlingen.
Een deel van het bijverdiende geld gebruikte hij voor zijn jachtliefhebberij.
Hij hield van de vogeljacht, vooral de duivenjacht. Niet van jagen
op grof wild. Heel vroeg in de ochtend gingen we samen op stap. Dikwijls
naar Tjitajam waar we groene duiven konden aantreffen. Maar we vonden
ook ringduiven, tekoekoers ( = grote wilde duif) en perkoetoets
( = kleine wilde duif). Tjitajam was de derde spoorweghalte op het traject
Buitenzorg-Batavia. De eerste halte was Tjileboet, de tweede Bod jong Gedeh,
de derde Tjitajam en de vierde Depok. Soms probeerden we ook boshanen
te schieten maar dat is ons nooit gelukt. Wij gingen ook weleens samen
aan de overkant van de rivier Tjisedane jagen maar meestal deed ik dat
alleen. Daar lagen de oude particuliere terreinen Dramaga en Tjiomas
van respectievelijk de families Van Motman en De Sturler. De brug daar
over de Tjisedane heette dan ook de Van Motman's brug. Die families hadden zich
de terreinen toegeëigend in het begin van het koloniale tijdperk
en de zogenaamde opgezetenen, moesten een deel van hun opbrengst
aan de landeigenaren afstaan. De Nederlandsch-Indische regering heeft
toen een regeling getroffen waarbij alle grond, die kampoeng en sawa
was, werd afgekocht en aan de bevolking teruggegeven. Dat was een goede
maatregel. Een uitzondering werd er gemaakt voor ondernemingen. Die
mochten dergelijke terreinen behouden. In die sawa's nu gingen wij op
snippen jagen. Deze vogels werden altijd op de vlucht geschoten. Zij werden
uit de sawa's opgejaagd door een lang touw over het rijstveld te
trekken. De snippen werden dan opgeschrikt en vlogen op. Ik had eerst
een 12 mm hagel geweer en schoot er vrij goed mee, zelfs op deze snippen.
Toen ik eens mijn geweer wilde schoonmaken, bleef de prop aan het einde
van de loop vastzitten. De loop van zo'n hagelgeweer is namelijk enigszins
konisch gemaakt. Op aanraden van een van mijn vrienden die tijdens
het schoonmaken er stonden te kijken, deed ik een patroon in mijn geweer
om de prop eruit te schieten. Bij het afschieten barstte echter het
einde van de loop uiteen. Ik was eerst bang dit ongeluk mijn
vader te vertellen maar tenslotte moest ik wel. Wij hebben toen de loop
afgezaagd. Zo werd de looplengte van 76cm ingekort tot 66cm. Met dat
geweer kon je echter niet behoorlijk op afstand schieten, omdat de spreiding
van de hagels te groot was geworden. Wij konden met dat geweer wel
uitstekend op kalongs schieten. Die kwamen 's nachts onze vruchtbomen
bezoeken. Mijn vader kocht toen een nieuw geweer voor mij, een kaliber 20
hagelgeweer. Bij die gelegenheid kocht hij voor zichzelf een hagelgeweer
kaliber 12 en verkocht hij zijn kaliber 16 hagelgeweer. De kaliber 12 gaf
namelijk een grotere trefzekerheid op snippejacht. Het geweer van mijn
vader werd na zijn dood aan de heer Groot verkocht.
Tijdens de schoolvakantie in mei 1906
was ik bij mijn moeder thuis. Wij zaten met z'n allen in de keuken toen
Jan Kepel binnen kwam met de mededeling dat mijn vader op kantoor plotseling
was overleden. Jan Kepel werkte toen nog op de Algemene Secretarie. Kort daarna
werd het lijk van mijn vader op een brancard binnen gedragen.
Zijn stoffelijk overschot werd begraven in Tjikeumeu, de begraafplaats
van Buitenzorg. Door de dood van mijn vader werden de maandinkomsten van
mijn moeder tot 38 gulden teruggebracht. Daarvan moest zij met zes kinderen rondkomen.
Ik was toen in het tweede studiejaar van de KWS en woonde
bij Oom Frits en Tante Jeane in. Toen deed Tante Jeane iets dat ik nooit
zal vergeten. Ze zei tegen "Geef je moeder 30 gulden van je studiebeursgeld en houd de rest voor jezelf als reisgeld. Je kunt het laatste
jaar voor niets bij ons komen wonen". Ik deed wat ze zei en stuurde elke
maand 30 gulden van mijn studietoelage naar mijn moeder. Tante Jeane is
de moeder van Oom Jacques. Oom Jacques is tien jaar jonger dan ik. Hij
was zes jaar toen ik bij Tante Jeane kwam en zag er aardig uit, omdat hij
mooie krullen had. Hij werd altijd door één van de employé's, die bij Oom
Frits werkten, aan de hand naar school gebracht. Zijn moeder was steeds
ongerust dat hem iets zou overkomen; hij was haar enig kind. Oom Jacques
ging later naar de handelsafdeling van de KWS. Jaren later toen ik in
Soekaboemi werkte, heb ik Tante Jeane nog met de auto naar Palaboehan
Ratoe aan de Koningsbaai gebracht. Daar in de buurt was namelijk een riviertje met warmwaterbronnen, een attractie voor toeristen. Palaboehan
Ratoe ligt in de West Preaneer op ongeveer 50 paal van Soekaboemi. Eén
paal is 1506 meter.
In 1907, een jaar na de dood van mijn vader, was ik klaar met
mijn studie op de KWS. Ik ging toen eerst werken bij de SS, maar het werk
beviel me daar niet zo zeer en daarom deed ik toen examen voor opzichter bij de BOW.
Ik wilde opzichter van de BOW worden ook al omdat de opzichters
van de BOW een witte helm droegen en ik het geweldig vond met
zo'n hoed te kunnen rondlopen. Bovendien kon je als ambtenaar van de
BOW gemakkelijk veel bijverdienen en dat was ook aantrekkelijk. Ik slaagde, heb mijn
betrekking bij de SS opgezegd en werd in 1908 benoemd tot
opzichter 3e klasse van de Waterstaat en 's Lands Burgerlijke Openbare
Werken in de residentie Menado. Ik werd namelijk voor de keus gesteld te
werken in Tapanoeli op Sumatra voor de wegenaanleg of te werken in de
residentie Menado op Celebes voor alles wat de BOW betreft, dat wil zeggen, voor het maken
van bruggen, gebouwen, irrigatiewerken, enzovoorts.
Ik koos toen Menado en werd toegevoegd aan de resident van Menado. Als
opzichter bij de BOW heb ik prettig gewerkt. Omdat wij bij de BOW gemakkelijk en veel
konden bijverdienen werd de BOW spottend genoemd Bangsat
Orang Waterstaat, hetgeen wil zeggen dat de mensen van de Waterstaat
boeven zijn.
Er waren namelijk ambtenaren die valse loonlijsten inleverden
en zo extra geld opstreken. Dat is natuurlijk diefstal. Aan dergelijke
oneerlijke praktijken heb ik me nooit schuldig gemaakt. Verder bestonden
er zogenaamde retourcommissies. Als je bijvoorbeeld stenen voor een bouwwerk
bestelde, kreeg je van de leverancier een zeker percentage van de
kostprijs. Omdat die geldsom in de prijs van de stenen was opgenomen,
werd niemand benadeeld. Deze vorm van omkoperij was in principe verboden
maar ik denk dat ook de grote heren zich aan dergelijke praktijken schuldig
maakten. Wij maakten bouwtekeningen voor particulieren en voerden
soms het werk ook uit. Later toen ik in Soekaboemi woonde, heb ik bijvoorbeeld
voor Mangoes, een rijke Arabier, in Tjitjoeroeg een villa gebouwd van ruim een ton.
Ook voor notaris J. W. Schotel uit Soekaboemi heb ik een villa van ruim 50.000
gulden gebouwd. Ik maakte de tekeningen en leidde ook de werkzaamheden. Ik kreeg
5 procent provisie, een percentage dat toegestaan was bij de bouwvereniging.
Dat was in 1920. Daar aan de muur hangt een foto van de villa van Schotel.
Het gebouw stond op een verhoogd gedeelte van het terrein bij de driesprong
Slabintanaweg en Vogelweg, dat wil zeggen waar de Vogelweg uitkwam op de
Slabintanaweg. Het gebouw maakt de indruk van steen te zijn maar hij is op de
fundamenten na van hout. Dat moest in verband met de vele aardbevingen in
die omgeving. Een stenen gebouw zou bij een flinke aardschok ineenstorten,
tenzij hij van gewapend beton was opgetrokken, maar zo iets was toen
onbetaalbaar. Notaris Schotel wilde echter een villa die van steen leek
opgetrokken en daarom werd een speciale bouwwijze gevolgd. De stijlen en
dwarsbalken van het raamwerk waren van rassamalahout, de wanden van gevlochten
bamboe waarop een laag cement werd aangebracht. De wanden werden vervolgens
gekalkt. Door de dubbele wanden ontstond een schijnbare muur zodat de indruk werd opgewekt
dat het gebouw van steen was opgetrokken. Rassamalahout is wildhout dat wil zeggen hout uit het oerbos.
Een ander goede wildhoutsoort is marbowhout. Die soort wordt uit Borneo
ingevoerd. Djatihout is geen wildhout. Djatibomen worden op Java aangeplant.
Voor mijn reis naar Menado kreeg ik twee maanden salarisvoorschot,
dat is 300 gulden want ik werd aangenomen op een salaris van 150
gulden per maand. Gehuwden kregen drie maanden voorschot.
Ik gaf 200 gulden aan mijn moeder en nam 100 gulden voor de reis mee. Om
naar Menado te gaan moest ik eerst met de trein naar Soerabaja en vandaar
met de boot naar Menado. Aangezien mijn moeder het veiliger vond
als iemand met mij medereisde, nam ik een djongos ( = huisbediende) in
dienst, een zekere Ibrahim. Hij was een van de bedienden van een Lombokse
vorst die een huis had in Panaragan. Na de strafexpeditie in Lombok
werd namelijk de opstandige vorst met al zijn naaste familieleden naar
Buitenzorg verbannen. Ibrahim was ook uit Lombok en had geen motief om
in Buitenzorg te blijven. Aangezien ik het wel prettig vond iemand naast
me te hebben, nam ik hem als djongos bij mij in dienst. Hij leek me nogal
betrouwbaar en dat was hij ook. Alleen was hij totaal onervaren. Zo reisde
ik met hem samen naar Soerabaja. De trein deed daar vroeger twee dagen over.
In Maos moest overnacht worden. Maos ligt in de residentie
Banjoemas, ongeveer halverwege het traject Batavia-Soerabaja. In plaats
van het betrouwbare spoorweghotel trok ik in een goedkoper hotelletje.
Dat bleek fataal te zijn. Ik ging namelijk die avond een bad nemen. Als
je een hele dag in een stoomtrein had gereisd, was je vuil van de roet
en waren je witte kleren bepaald smerig. Ik zei tegen Ibrahim dat hij in
de kamer van het hotel op mijn bagage moest letten. Tijdens mijn afwezigheid
ging hij echter naar buiten om het een en ander te bekijken. Van zijn
afwezigheid heeft toen iemand, kennelijk een hotelrat, gebruik gemaakt
mijn kamer binnen te dringen. Hij stal mijn portefeuille waarin zich de 100
gulden van mijn voorschot en de ring van mijn vader bevonden. Die ring
had ik van mijn moeder als aandenken meegekregen. Hij was van goud waarin
een diamantsteen was gevat. Zo moest ik de verdere reis ondernemen met
de paar tientjes die nog in mijn portemonnaie zaten. In Soerabaja aangekomen,
had ik gelukkig nog geld genoeg om de dokar ( = een tweewielig rijtuigje,
getrokken door een paard) te betalen voor een rit van het station naar de
kade waar het KPM-schip 'Van den Bosch' gemeerd lag. Dit
schip was naar één van de gouverneur-generaals van Nederlandsch-Indië
genoemd. KPM werd spottend weleens met 'Kom Pas Morgen' vertaald, omdat
de KPM-schepen soms langdurige reizen maakten langs de vele eilanden.
De zeeroute van het schip, waar ik op was, ging via Bali en Lombok naar
Makassar. Daar aangekomen ging ik onmiddellijk naar Oom Julius, een neef
van mijn vader. Oom Julius had daar een rijtuigenverhuurderij. Van hem
leende ik 100 gulden voor mijn verdere reis en deed hem de belofte het
bedrag terug te zullen sturen, zodra ik in Menado was aangekomen.
Menado is de hoofdplaats van de residentie Menado. De bevolking daar is nogal licht
van huidskleur. Het merendeel van de inwoners
van de stad Menado is Christen. De residentie was verdeeld in Afdeling
Gorontalo en Afdeling Minahasa. De Minahasa is een prachtig gebied. In
het binnenland ligt het meer van Tondano aan het plaatsje Tondano. Ik
kreeg van het hoofd van de BOW, de heer Van Raalten, te horen, dat mijn
standplaats Gorontalo was. Van Raalten was de EAW, dat betekent de eerstaanwezende
ambtenaar. Hij was een fijne man en had een gezin met vijf
kinderen. Er moest een weg worden aangelegd langs de Bonérivier naar het
haventerrein aan de overkant. Ik werd belast met het opnemingswerk dat
wil zeggen ik moest de metingen verrichten. In Gorontalo wonen de Gorontalezen.
Zij zijn vrijwel alle Moslim. Toen ik in Gorontalo aankwam
werd mij dadelijk een kosthuis aangeboden. Het achtererf van dat huis lag
aan de rivier. Ik was verbaasd over de vele schildpadjes die daar tegen
de wal opkropen. Zij kwamen zelfs tot in de keuken om te kijken of er iets
van hun gading te vinden was. Een jaar later trouwde ik bij volmacht met
Suze, Bart's moeder. Zij bracht een baboe mee. Ibrahim ging toen met die
baboe samenleven. Later gedroeg hij zich onbehoorlijk en zei weg te gaan,
omdat hij een betere betrekking kon krijgen bij een koffieonderneming in
de buurt van Tondano. Toen Ibrahim weg was, nam ik twee Minahasische
jongens in huis. Zij waren zogenaamde anak piaria's, dat zijn kinderen
die je in huis opnam als hulpwerkkracht. Ze kregen geen betaling maar
je moest ze behandelen als je eigen kinderen en vooral ook de Nederlandse
taal leren. De twee, die ik in huis nam, waren broers. Zij heetten
Jan en Bernardus. Bernardus had de roepnaam Nadoes, een verbastering
van Bernardus. De jongen met het witte hemd op die foto van mijn huisje
in Amoerang is Jan, de andere is Nadoes. Beide waren prima jongens. Ze
zorgden zeer goed voor de paarden en sneden gras voor die dieren. Later
heb ik deze jongens naar Krian op Java meegenomen. Daar werd Jan ziek
en stierf. Het is me niet duidelijk wat voor een ziekte hij heeft opgelopen.
Nadoes ging bij de Staatsspoorwegen als machinist werken. Hij heeft
me later nog opgezocht in Blitar met zijn vrouw en zoontje. Hoe hij mijn
adres te weten is gekomen, weet ik niet.
Toen ik in Gorontalo klaar was met mijn werk, werd ik overgeplaatst naar
Tondano met de opdracht een ontwerp te maken om het waterpeil van dat meer
1 meter 20 te verlagen. De zuidzijde van het meer nam
namelijk heel geleidelijk in diepte af en door zo'n verlaging van het waterpeil
zou heel wat sawagrond vrijkomen. Omdat ik de man was die dit
interessante ontwerp moest uitvoeren, was ik zeer gezien bij de plaatselijke
bevolking. De metingen deed ik met een boussole transmontagne, een
soort theodoliet. Bij die metingen heb ik vermoedelijk mijn rechteroog bedorven.
Ik moest steeds door de vizierkijker turen en het wateroppervlak
spiegelde soms sterk. Uit tabellen kon je dan precies bepalen de ligging
van het punt dat je op het oog hebt. Een leuk werk want je bent dan
buiten en niet steeds op kantoor.
In Tondano, in 1910, heb ik ook de komeet van Halley gezien. Het is een
uitermate imponerend gezicht. De kop van de komeet bevond zich aan de horizon en het einde van de staart reikte bijna
tot boven je hoofd. In de nieuwsbladen las ik dat sommige mensen zo
angstig werden dat ze zelfmoord pleegden. Men was vooral bang dat de
aarde door de staart van de komeet zou gaan. Ik hoop nogmaals deze komeet te zien,
die komt geloof ik weer in 1986. Ik zal dan een van de
weinige mensen zijn die deze komeet voor de tweede maal in hun leven hebben gezien.
Toen ik hoorde dat in Amoerang een betrekking openstond,
vroeg ik direkt overplaatsing daarheen. Je kreeg daar namelijk een grotere
zelfstandigheid. Ik moest wegen en bruggen bouwen. Ongeveer 12 km
boven Amoerang heb ik bij de dessa Tenja een zogenaamde townsbrug gebouwd.
Dat is een balkbrug met een dak. Het dak dient om de houtconstructie
tegen de regens te beschermen. Het hout zou dan anders snel verrotten.
De dienstreizen kon je declareren en ik kreeg soms 300 tot 1400
gulden extra per maand. Die dienstreizen deed ik met een bandy dat is
een tweewielige wagen voortgetrokken door een paard. Ik nam altijd een
reserve paard mee. Als het terrein moeilijk was, werd het reserve paard
naast het eerste bijgespannen. Wij hadden drie paarden op stal. Ze heetten
Jack, Kees en Origon. Jack en Kees waren Makassaarse paarden. Deze
dieren zijn wat geelachtig van kleur. Origon was een donkere vos die
ik gekocht had op de vendutie van de controleur. De naam Origon is die
van een gespierde circusartiest. Wij hadden dat paard die naam gegeven,
omdat hij zo sterk was. Inmiddels was ik met Mams hertrouwd. Ik trouwde
alweer met de handschoen. Oom Kino werd toen voor de tweede maal mijn
gevolmachtigde. Ik nam Mams altijd mee op mijn dienstreizen. Wij overnachtten
dan in een pasanggrahan. Je kon met de bandy niet zonder meer zo'n
pasanggrahan passeren want de paarden wilden daar persé halt houden.
Dus gaf je die dieren maar hun zin. Amoerang ligt aan de noordkust van
de Minahasa, bij de voet van de vulkaan Sapoetan.
's Nachts zag je soms vurige wolken uit de krater komen. De bevolking
stelde me gerust door me te vertellen dat het vuurspuwen een goed teken
was. Als dat ophield, had je kans op aardbevingen en gevaarlijke uitbarstingen.
Van de Minahasa heb ik prettige dienstherinneringen overgehouden.
Ik heb er vijf jaar gewerkt. De chef mocht me graag, omdat hij zag dat ik
alles aankon.
In Amoerang woonde ook een Nederlandse zendeling en prediker. Hij heette Graafland.
Ik heb hem persoonlijk gekend. Hij had een
Minahasische jongen geadopteerd, een zekere Frederik Cazenda. Omdat deze
jongen blijk gaf een zekere schilder- en tekentalent te bezitten, zond
hij zijn pleegzoon naar Nederland en liet hem daar de School voor Beeldende Kunst in Den Haag bezoeken. Cazenda bekwaamde zich daar als een
uitstekende kunstschilder en kreeg grote bekendheid in Oost-Indië. Zijn
schilderijen onderscheiden zich van die van de andere Indische kunstschilders
door hun natuurlijke kleuren. De andere Indische kunstschilders hadden meestal
overdreven felle kleuren. Van Cazenda's schilderijen
gaat rust uit. Toen ik later in Blitar woonde hield Cazenda daar een
tentoonstelling. Bij die gelegenheid kocht ik één van zijn schilderijen.
Het stelt de Kali Sindangbarang voor. Ik kocht het schilderij voor 50
gulden hetgeen in die tijd een heel bedrag was. Dit schilderij mag je later
hebben. Een pendant van dit schilderij mag Frans later hebben, als
hij er prijs op stelt. Ik geloof dat de berg die je op de achtergrond in
dat andere schilderij ziet, de Semeroe voorstelt, maar ik heb het Cazenda
zelf nooit kunnen vragen. Je ziet op de achtergrond ook ladangs, dat
zijn droge rijstvelden. Ik heb die pendant een tijd later op een vendutie
in Blitar gekocht. Die vendutie werd gehouden na de dood van de heer
Matheron, de direkteur van de gemeente werken. Het schilderij behoorde
tot zijn inboedel en Matheron had hem vermoedelijk ook op die tentoonstelling van Cazenda gekocht.
Ofschoon ik geweldig prettig werkte in de Minahasa
en een chef had die zeer tevreden was over mij, ben ik toch weer teruggekeerd naar
Java en wel om twee redenen. Ik wilde architectsexamen afleggen en zoiets kon je alleen op Java doen. En verder wilde ik mijn
broertje Oom Dikkie opvangen. Dikkie of Dik was een bijnaam die hij als
kleine jongen kreeg, omdat hij toen nogal dik was. De problemen die mijn
moeder met hem had, waren enorm. Niemand wist er raad mee. Hij groeide in
Panaragan bij wijze van spreken, voor galg en rad op. Ik kreeg brieven van
Oom Johan waarin hij me vertelde dat niemand enig vat op hem had, en hij
smeekte mij als het ware hem bij me te nemen. Ik woonde in Amoerang en dat
betekende drie weken reizen van Buitenzorg af. Toen ik naar Java werd
overgeplaatst kreeg ik als standplaats Krian, dat ligt ongeveer 10 km
ten zuiden van Soerabaja. Daar moest ik werken bij de irrigatie. Mijn collega-opzichter
in Krian was een zekere Laurens. Hij was een fijne collega.
Hij had een donkere huidskleur, een goed karakter en een uitstekend verstand. Hij werd verliefd op
Tante Saar maar helaas werd zijn liefde niet
beantwoord. Ik nam Oom Dikkie in huis. Ik had goddank een vrouw die dat
goed vond. Dat was voor mijn moeder een enorme opluchting. Omdat in Krian
geen lagere school was, moest Oom Dikkie geplaatst worden op de Rijks
Lagere School in Modjokerto, ongeveer 25 km van Krian. Hij moest met de
trein heen en weer reizen. Oom Dikkie had goede hersens. Hoe groter
geest hoe groter beest was op hem van toepassing. Hij kreeg bij mij echter
geen schijn van kans een beest te zijn en kreeg een, wat je noemt, Spartaanse opvoeding.
Helaas maakte ik daarbij ook fouten. Zo gebeurde het
een keer dat schooljongens stenen uit de rijdende trein hadden gegooid.
Een inlandse jongen werd getroffen en zijn vader kwam zich bij mij beklagen.
Zonder me verder te bedenken gaf ik Oom Dikkie een enorm pakslaag.
Geheel ten onrechte echter. Hij behoorde wel tot het groepje schooljongens
dat gegooid had maar had niet meegedaan. Dit vertelde hij me pas
later toen hij volwassen was. Het heeft wel heel lang geduurd voor dat
hij me dat vergeven had. Omdat hij goed kon studeren en ik voortdurend
achter z'n broek zat, slaagde hij voor het vergelijkingsexamen voor onderwijzer.
Door het gouvernement werd namelijk aan jongelui de gelegenheid geboden in
Nederland een opleiding voor onderwijzer te volgen wegens het grote tekort
aan onderwijspersoneel in Indië. Ik was blij dat ik
hem naar Holland kon sturen. Hij werd op de kweekschool in Deventer geplaatst
en slaagde na vier jaar. Toen werd hij geplaatst in Delden om
zijn verdere studie voor Akte Hoofdonderwijzer te kunnen afmaken. Nadat
hij daarvoor geslaagd was, moest hij zich weer beschikbaar stellen voor
dienst in Indië. Hij werd op Java in Madioen geplaatst. Daar werkte Tante Ellie als onderwijzeres. Omdat Oom Dikkie goed viool kon spelen en zij
goed piano, vonden die twee elkaar.
In 1909, toen ik in Gorontalo was, trouwde ik met Susanna SALOMONSZ.
Ik kon niet naar Batavia gaan waar het huwelijk gesloten zou
worden. Alleen de heenreis zou al drie weken vergen. Met het verblijf aldaar
en de terugreis zou dat ongeveer twee maanden in beslag nemen en
dat was wegens mijn werkzaamheden niet mogelijk. Ik trouwde met de handschoen.
Suze woonde nog bij haar ouders in Gang Zecha. Mijn neef, Oom Kino
, werd mijn gevolmachtigde. De naam Kino is een verbastering van het
Maleise woord 'signo' dat jongen betekent. Als kleine jongen werd hij
met signo door het Maleise personeel aangesproken en hij noemde zichzelf
in kindertaal Kino. Dat is zo gebleven. Suze was een uiterst lief en
zacht meisje, maar ze was ziekelijk. Later bleek ze aan longtuberculose
te lijden, maar dat wist toen niemand. Ik herinner me nog de manier waarop
mijn moeder me aankeek, toen ik haar vertelde dat ik van plan was
Suze te trouwen. Alsof ze zeggen wilde: "Jongen, jongen, hoe kan je zoiets doen,
waar begin je aan". Maar de liefde is zoals gewoonlijk blind.
Chinezen zijn wat dat betreft veel nuchterder. Alleen gezonde vrouwen die
van aanpakken weten, zijn bij hun van tel. Suze was zo ziek dat ze
niet eens naar het stadhuis kon gaan voor de huwelijksvoltrekking. Dat
vond dan ook plaats bij haar thuis. Toen ze zich wat beter voelde, is ze naar
me toe gereisd. Mijn huwelijksleven met haar werd één groot drama. Na de
geboorte van Bart was ze zo verzwakt dat ze kort daarna overleed. Na de
dood van Suze kreeg ik verlof naar Buitenzorg te gaan om Bart aan mijn
moeder toe te vertrouwen. Het was ondoenlijk hem bij me te houden zonder
vrouw. In Buitenzorg aangekomen wilde ik tevens een familiebezoek afleggen.
Oom Robert was met Tante Hermien getrouwd. Ze woonden in
Tjikeusal in Bantam en de reis ging over Batavia. In Batavia woonde een zekere mevrouw
Jansen met haar twee dochters. Ze was een kennis van ons en
had vroeger in Soekaboemi gewoond. Bij aankomst in Batavia ging ik naar
het postkantoor om een telegram naar Bantam te zenden dat ik zou komen.
Aan het loket zat tot mijn verrassing Nelly, één van de twee dochters
van mevrouw Jansen. Ik vroeg haar waar ze woonde en ze antwoordde mij dat
ze bij haar moeder in de Berendrechtslaan woonde. Ze nodigde me uit bij
haar aan te keren en ik nam die uitnodiging aan. Toen ik daar bij haar
thuis prinsheerlijk in de voorgallerij zat, ging er een jong meisje voorbij.
Zij wuifde met haar hand om mevrouw Jansen te groeten. Die vertelde
mij dat ze Marie SCHLECHTER was. Mevrouw Jansen vertelde me toen dat Ma
SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) haar buurvrouw was, en dat Tante Lina, de zuster van Oom Robert, ook bij Ma Schlechter (Adelin Alison MAIDMAN) inwoonde.
Ik had natuurlijk alle reden bij Ma Schlechter (Adelin Alison MAIDMAN) op bezoek te komen. Daar zag ik Marie, je moeder, in haar
dagelijkse jurk. Ofschoon ik na alles wat ik met Suze had meegemaakt van
plan was nooit meer te zullen trouwen, veranderde ik langzaam van gedachten
toen ik je moeder zo zag. Ik vertelde aan Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) dat ik
van plan was haar zoon in Bantam op te zoeken en dat ik hem zo juist
getelegrafeerd had. Ze vertelde dat Marie ook van plan was daar naar
toe te gaan. Toen ik in Bantam was, in Tjikeusal, kwam Marie een paar
dagen later aan. Ik speelde viool en jouw moeder zong prachtig. Dus beoefenden
we samen de muziek, viool en zang. Ik werd toen zo verliefd op
haar dat, weer in Buitenzorg thuisgekomen, mijn moeder tegen me zei dat
ik me gedroeg als een garnaal op het droge. Omdat Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) wist
dat Suze aan tuberculose was gestorven en zij bang was dat ik besmet was
mocht ik van haar eerst met je moeder nader kennis maken, als ik me door
de dokter liet onderzoeken. Ik onderwierp me aan zo'n onderzoek maar ik
bleek niets te mankeren. Op een paar dagen na was ik 50 jaar met je moeder
getrouwd geweest. Wij hadden reeds een recreatiezaal gehuurd bij de
parochie St. Jozef te Haarlem om dat jubileum te vieren, maar het mocht
niet zo ver komen. Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) was een ongelukkige vrouw. Ze had een
zwak lichaam en ze is niet erg oud geworden. Ze had geen vast inkomen
en was wat levensonderhoud betreft afhankelijk van (SG: Louis Carl Helmuth) TRENSE die haar dochter
Tante Lina had getrouwd. Het was mijn bedoeling Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) bij mij
thuis te nemen als ik met je moeder was getrouwd maar ze stierf voor
het zover was. Mams werkte als jong meisje in Batavia op de Weeskamer.
Ze was erg aantrekkelijk en de chef van dat kantoor, een zekere Vetter,
zocht toenadering bij haar. Omdat ze net mij verloofd was, heeft ze hem
afgewezen maar dat had allemaal grote invloed op haar omdat ze uiterst
gevoelig was. Men was in het algemeen jaloers op mij om haar, omdat ze
een mooie vrouw was. Je moeder bezat alle eigenschappen om een man gelukkig te maken. Ik was haar niet waard.
Pa Schlechter (Heinrich Jacob SCHLECHTER) kon slecht tegen het warme en vochtige
klimaat van Indië en besloot naar Europa terug te keren. Hij deed dit
echter zonder afscheid te nemen van zijn dochtertje Marie, vermoedelijk
omdat het afscheid hem te zwaar zou vallen. Terwijl je moeder op school
was, zij was toen 9 jaar, vertrok hij. Dit vertrek heeft de kleine Marie
heel veel verdriet gedaan daar zij veel van haar vader hield. Tijdens ons
verlof in 1922 hebben wij nog geprobeerd hem terug te vinden. Hij bleek
echter in Maastricht overleden te zijn.
Je moeder was een heel bijzondere vrouw. Ze was erg gevoelig en bezat een fijne
intuïtie. Evenals haar moeder had ze soms momenten
van helderziendheid. Ze was in hoge mate mediamiek aangelegd en verschafte
mij daardoor de mogelijkheid overleden familieleden te spreken.
Dat alles gebeurde een jaar, nadat ik haar getrouwd had. In tegenstelling
tot een dier heeft een mens een geest. Deze geest bedient zich van
ons lichaam om zich te uiten. Als dat niet in goede staat is, kan de
geest zich niet goed uiten. Het is daarom belangrijk steeds gezond te
zijn. Je hebt dat natuurlijk niet 100 procent in de hand maar je kunt er
wel veel aan doen. Zorg er voor dat je matig bent in al je levensuitingen
dat wil zeggen niets van het slechte en weinig van het goede. Bij de
dood valt het stoffelijke deel, het lichaam, uiteen maar niet het onstoffelijke
deel, de geest, zodat de menselijke persoonlijkheid blijft voortbestaan.
De geest van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) openbaarde zich het eerst. Naar het
schijnt werd de geest van je moeder uit haar lichaam verdreven door de
geest van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN). Alles gebeurde buiten medeweten van je moeder
om. Ik vertelde het haar wel, maar ze had er schrik voor en wilde er
niets van weten. In den regel gebeurde zo'n persoonsverwisseling tegen
de middag als we tussen twee en vier in de slaapkamer gingen rusten.
Dan begon haar lichaam plotseling te beven en hevig te schokken. Als
dat tot rust gekomen was, begon Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) door de mond van Mams te
spreken. Na het gesprek begon haar lichaam weer hevig te schokken en
zakte dan als het ware ineen. Je moeder zei dan soms:
"O Herman, ik voel me zo beroerd". Toen bij je moeder tijdens haar slaap
voor het eerst zo'n persoonsverwisseling plaatsvond, dacht ik dat ze ziek was
en vroeg ik haar wat er scheelde. Ik kreeg echter als antwoord: "Ik ben Marie niet
maar Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN)". In den beginne openbaarde zich alleen Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN).
De manier van praten en uitdrukken was volmaakt gelijk aan die van
Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN), zoals ik haar kende. Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) gaf allerlei adviezen
als ons gezin in moeilijkheden was. Ik vroeg Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) of ik ook mijn
vader kon spreken. Ze zei dat dat mogelijk was en dat ik morgenmiddag
maar moest afwachten. Toen mijn vader zich openbaarde zei hij: "Ik ben
Pupa", en dat was iets heel typisch voor hem. Tijdens zijn leven sprak hij
altijd van Pupa en niet van Papa. Je moeder kon zoiets nooit weten, want
ze had mijn vader nooit gekend. Ik vroeg hoe het met hem ging en hij zei:
"Goed". Dank zij je moeder heb ik jarenlang op deze manier met hem kunnen spreken.
Mijn vader was toen de geestelijke beschermer van Oom Dikkie
die ik bij me in huis had. Mijn vader vertelde me welke streken Oom Dikkie
uithaalde in afwachting van het vertrek van de school trein uit
Modjokerto naar Krian. Soms stal hij mangga's of trok hij suikerrietstekken
uit de spoorwagons om ze uit te zuigen. Die stekken werden vervoerd
naar de suikerplantages. Als Oom Dikkie laat in de middag thuis kwam,
kreeg hij dan van mij op z'n duvel, en hij snapte maar niet hoe ik dat allemaal wist.
Hij kreeg niet alleen reuze respect voor mij maar werd ook
min of meer bang. Toch was zo'n harde aanpak nodig om hem in het gareel
te brengen. Op een keer vertelde Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN) mij, dat ze je moeder persoonlijk
wenste te spreken. Ik vroeg haar hoe dat kon. Ze zei: "Laat Marie
morgen om drie uur 's middags op de rand van haar bed zitten met
haar gezicht naar de muur gekeerd". Ik vertelde dat aan je moeder maar
zij werd bang. Ik stelde haar gerust door te zeggen dat ik naast haar
zou komen zitten. De volgende middag zaten we naast elkaar op de rand
van het bed te wachten. Ineens zag ik Mams opkijken en hoorde ik haar met
haar moeder spreken dat wil zeggen ik hoorde telkens alleen de stem
van je moeder en niet die van Ma SCHLECHTER (Adelin Alison MAIDMAN). Later vertelde Mams mij dat
ze de muur plotseling zag terugwijken en verdwijnen, terwijl het geestelijk
lichaam van haar moeder verscheen. Ik hoorde Mams onder andere zeggen:
"Ja, ik ben blij dat U steeds bij ons is en ons beschermt". Dat gebeurde
allemaal in Krian. Het is wel fijn als je goede geesten op deze wijze als
bondgenoten hebt. Ja, er zijn veel dingen tussen hemel en aarde die we
niet kunnen begrijpen. Maar ik leef met de prettige zekerheid dat het
met mij na dit aardse bestaan niet afgelopen is.
In Krian bleek het werk aan de mantri's te kunnen worden
overgelaten, reden waarom ik overgeplaatst werd naar Modjokerto. Daar
had men op kantoor een tekenaar nodig. Mijn chef werd Ir. Lammers.
Helaas lag ik al spoedig overhoop met hem. Toen ik namelijk mijn moeder in
Buitenzorg weer eens opzocht, realiseerde ik mij dat een betrekking in
haar buurt mij beter uitkwam. Ik ging daarom naar het departement van de
BOW in Batavia waar een goede kennis van mij, een zekere Portier, chef
was van het bureau personeelsaangelegenheden. Ik sprak hem over mijn wens
in de buurt van Buitenzorg mijn standplaats te hebben. Als je nog jong
bent, overweeg je je daden niet zo goed en bovendien wist ik niet dat
Portier zoveel gezag had. Buiten mijn medeweten om schreef hij naar Ir.
Lammers dat ik overplaatsing had aangevraagd en dat hij naar een andere
tekenaar moest uitkijken. Het is duidelijk dat Ir. Lammers dat niet nam.
Omdat dit allemaal niet zo bedoeld was, heb ik hem mijn excuses aangeboden
maar het resultaat was wel dat ik naar Poerwakarta dicht bij Buitenzorg werd overgeplaatst.
Poerwakarta ligt in de residentie Krawang. Daar werd ik
belast met de bouw van de normaalschool voor inlandse onderwijzers. In
Poerwakarta kreeg ik de gelegenheid om architectsexamen af te leggen.
Een aantal ingenieurs hadden namelijk daarvoor een cursus in het leven
geroepen die je tegen betaling kon volgen. Ik had een vriend in Krawang,
ongeveer 30 km van Poerwakarta. Hij heette Veer en was opzichter 2e klasse.
Hij had reeds het examen met succes afgelegd en ik kwam dikwijls bij
hem. Hij lichtte me in welke boeken ik moest bestuderen maar overigens
was het zelfstudie. Het examen werd in Batavia afgenomen. Je kreeg op
aanvraag verlof daar heen te gaan. Er kwamen zelfs kandidaten uit de
buitenbezittingen dat wil zeggen buiten Java. Wij begonnen met 17 kandidaten.
Men examineerde je eerst in de hoofdvakken Burgerlijke Bouwkunde
en Waterbouwkunde. Als bleek dat je daarin zwak was, werd je onmiddellijk
naar je standplaats teruggestuurd. Na een week bleven er nog maar 7
kandidaten over waaronder ik. Drie van deze zeven werden alsnog afgewezen,
dat waren Kees den Dekker, Patrick en ik. Vier slaagden waaronder
Kolling, Carmiggelt en Pieters mijn oud schoolkameraad uit de KWS-tijd.
Als je het diploma architect had, kreeg je onmiddellijk een maandelijkse
toelage van 50 gulden. Dit deed men om deze opleiding te stimuleren.
Een jaar later deed ik opnieuw examen. Dat werd toen in Semarang afgenomen.
Mijn schriftelijk gedeelte was toen zo goed dat ik daarover geen
mondeling examen behoefde te doen. Ik had namelijk de nodige examenervaring
opgedaan. Na zes dagen was ik klaar en had ik mijn diploma op zak.
Ik slaagde in 1918.
Toen wij in Poerwakarta waren, had ik last van malaria. Kinine
hielp niet omdat de malaria telkens weer terugkwam.
Toen raadde een zekere Muller, die opnemer was bij de landmeetkundige
dienst van het boswezen, me aan een aftreksel van djoarbladeren te drinken.
Djoarbomen worden gebruikt als schaduwbomen langs de wegen. De
bladeren werden uitgekookt en het extract was onvoorstelbaar gemeen
bitter maar als je de moed kon opbrengen dat enige dagen achtereen
als theewater te drinken dan genas je radicaal.
Gelukkig kon ik die moed opbrengen. Na een paar dagen was ik genezen
en ik heb nooit meer malaria gekregen.
Na ruim een jaar werken in Poerwakarta werd ik overgeplaatst naar Soekaboemi.
Ik was allang blij. Soekaboemi had een schitterende omgeving en een mooi klimaat.
Soekaboemi is Maleis en betekent Lustoord. Ik kwam daar bij de afdeling huizenbouw. Mijn collega Tarenskeen
had de afdeling irrigatie. Hij was geen architect maar opzichter 1e
klasse. De BOW bestond daar namelijk uit twee afdelingen. Ik moest onder
andere pandhuizen bouwen in Tjitjoeroeg, Tjibadak en Tjiandjoer. In
Tjiandjoer bouwde ik een groot kazerne voor de Gewapende Politie en
twee huizen voor de chefs. De kazerne was een gebouw van zeker een ton.
Gelukkig had ik toen een goede aannemer, een zekere Mohammed Mardjoeki.
Hij was eerlijk en betrouwbaar. Tussen Soekaboemi en Bandoeng lag bij de
spoorwegtunnel de dessa Lampegan. De naam Lampegan is een verbastering
van 'Lampen aan'. Voor dat de trein de tunnel inreed, moesten namelijk
eerst de lichten in de wagons ontstoken worden. Bij Lampegan zou een
sanatorium worden gebouwd en ik moest samen met Ir. Coene de metingen
doen. Dat sanatorium is echter nooit gekomen. De metingen werden net
als vroeger bij Tondano ook met een boussole transmontagne gedaan.
In Soekaboemi had ik een huis gehuurd aan de Tjipellangstraat. Dat huis
had een groot erf waar een dwergklapperboom stond. Het vruchtwater van
die dwergklapper was heerlijk fris en zoet. Daarom heb ik een oude klapper
van die boom in de voortuin van het huis van mijn moeder in Buitenzorg geplant.
Ik heb vijf jaar in Soekaboemi gezeten en kon daar extra
verdienen door huizen te bouwen voor rijke Chinezen. Ook heb ik een huis
gebouwd voor een rijke Arabier, en voor notaris Schotel. Ik raakte echter
overwerkt en de dokter raadde me aan met Europees verlof te gaan.
Die dokter was Oom Hugo. Hij was vermoedelijk een achterneef van mijn vader.
Hij was voordien geneesheer op een onderneming in Malaka. Daar las
hij de aankondiging over mijn aanstaande huwelijk met je moeder. Hij schreef
me en vroeg wie ik eigenlijk was, want hij was geïnteresseerd in familierelaties.
Later ging hij naar Java. Hij had eerst zijn praktijk in Tjibadak
maar dat was een kleine plaats zodat zijn inkomsten gering waren. Daarom
verhuisde hij naar een grotere plaats, naar Soekaboemi. Oom Hugo was
gescheiden en had geen kinderen. Hij mocht Mams heel graag en kwam dikwijls
bij ons op bezoek en maakte daarbij eens een heel pijnlijke opmerking toen
Tante Jeane bij ons op bezoek kwam samen met Oom Jacques en zijn vrouw en
Oom Wim en zijn vrouw. Oom Jacques had een vrouw met een donkere
huidskleur terwijl Oom Wim een blondine uit Utrecht had getrouwd. Oom Hugo
zei toen tegen Oom Wim: "Dat is nou een aanwinst voor de familie". Hij
doelde daarbij op het blanke en blonde uiterlijk van Oom Wim's vrouw (SG: Cornelia IN DER MAUR). Dat
werd als discriminerend voor de vrouw van Oom Jacques ervaren. Ik vond
het verschrikkelijk en jouw moeder ook. In werkelijkheid was de vrouw van
Oom Jacques erg lief en Oom Wim's vrouw een moeilijk iemand die iedere
keer haar vrienden uit Nederland in de haven van Priok opzocht als er
een boot uit Rotterdam aankwam. Oom Wim is tenslotte dan ook van haar
gescheiden. Toen jouw moeder weer in verwachting was, zei Oom Hugo dat
hij de hele opvoeding van het kind zou bekostigen als het een jongen zou
worden. Er werd inderdaad een jongen geboren en het kind kreeg zijn naam.
Maar dat kind werd hem niet gegund. Toen de kleine Hugo geen borstvoeding meer kreeg, ontstond door de kunstvoeding een ernstige buikziekte
waardoor het kind reeds na zes maanden stierf.
Vroeger rookte ik, maar ik hield er mee op toen ik 32 jaar oud
was. Oom Hugo waarschuwde mij namelijk dat roken slecht was. Na het bezoek
aan mijn chef in Bandoeng gooide ik tijdens de terugreis naar Soekaboemi
op de Goenoeng Misigit mijn zilveren sigarettendoos met inhoud weg. Vanaf
dat moment heb ik nooit meer gerookt. Om toch iets pittigs in de mond
te hebben, gebruikte ik toen dikwijls tjengkih (= kruidnagel).
Omdat Oom Hugo in Haarlem had gestudeerd en
de omgeving van die stad mooi en aantrekkelijk vond, raadde hij me aan
mijn verloftijd daar door te brengen en niet in Den Haag, het Mekka van
de Indische mensen. Ik ging met 12.000 gulden op zak naar Holland en
nam Tante Juul mee. Uiteraard moest ik voor haar betalen. Ik had toen
vijf kinderen bij me. Wij vertrokken op de verjaardag van Frieda, 21 juni,
dat zal ik nooit vergeten. Het schip dat ons naar Holland bracht heette
de 'Goentoer'.
Het Europees verlof duurde precies een jaar want we kwamen weer op 21
juni terug. Mevrouw Van Waesberge, een goede vriendin
van je moeder in Soekaboemi, schreef naar haar familie in Holland om
ons aankomst op te vangen. Ik had er geen spijt van naar Oom Hugo
geluisterd te hebben. Haarlem en omgeving was inderdaad prachtig. Via een
makelaar vonden we aan de Eindehoutstraat een gemeubileerd huis met een
badkamer die voorzien was van een geiser. Het huis was van een echtpaar
waarvan man en vrouw het niet met elkaar konden vinden. Beiden hadden
het huis verlaten met achterlating van hebben en houden. Zo kregen we
een compleet gemeubileerd huis. Het huis lag niet ver van het bos Den
Hout, zodat we daar vaak naar toe konden gaan om te wandelen. Ik maakte
met Tante Juul ook een reis naar Duitsland en Zwitserland. Mams kon niet
mee wegens de kinderen. In Wiesbaden bezochten wij het casino en we
gingen ook naar Schaffhausen om de watervallen van de Rijn te bewonderen.
Het hotel daar had een orkest en iedere avond tracteerde ik de muzikanten
op een groot glas bier. Men dacht dat ik een Japanse prins was en
Tante Juul een Japanse prinses. Ik ontzegde me niets en liet me flink
verwennen. Op alles wat ze me aanboden zei ik "Ja". Ze vroegen me onder
andere ook of ik "Heizung" wilde hebben en ik zei natuurlijk weer "Ja".
Het was zomer en 's nachts stikten we haast van de warmte en
benauwdheid zodat we het raam opengooiden. Bij de afrekening vroeg ik wat
eigenlijk die "Heizung" was. Dat bleek na uitleg de verwarming te zijn. We
hadden in onze slaapkamer de centrale verwarming aan gehad vandaar dat
we vergingen van de warmte.
Je moeder was na vier jaar huwelijksleven nog steeds niet
zwanger geworden. Omdat ik bij Suze kinderen had verwekt, zocht ze de
oorzaak bij zichzelf. Ze verlangde heel erg naar kinderen en ging daarom
samen met mij naar de dokter. Hij onderzocht haar maar kon niets
abnormaals vinden. De dokter zei, dat zij goed was voor minstens tien
kinderen, maar vond haar te dik. Ze moest afvallen. Dat was een prettige
mededeling. Zij begon een vermageringskuur en werd zwanger van Frieda.
Omdat in Poerwakarta geen vroedvrouw was, ging Mams naar Buitenzorg toen
ze moest bevallen. Daar was een zekere mevrouw De Neys vroedvrouw. Toen
het eerste kindje er eenmaal was, ging de rest vanzelf en zonder problemen.
Mijn moeder zei zelfs dat Mams haar kinderen ter wereld bracht
als een kat. Toch kwamen er later wel problemen bij de geboorte van
Frans. Dit kind was zo groot en zwaar dat de baarmoeder een verzakking
of scheur kreeg. Als gevolg daarvan moest de baarmoeder operatief
verwijderd worden. Toen je moeder hoorde dat ze geen kinderen meer kon krijgen,
huilde ze. Maar ze had er al zes ter wereld gebracht. Behalve Hugo
kreeg ook Mieke als baby problemen met de kunstvoeding. Ze kreeg een
dik buikje en kon niet afgaan. Toen wij twijfelden of ze het zou halen,
gingen we teneinde raad naar een doekoen toe. Wij hadden reeds kort
tevoren een kind verloren. Een doekoen is een soort inlandse dokter.
Die gaf ons een fles water mee die hij had beïnvloed, hoe weet ik niet.
Het toedienen van dat water had in elk geval tot gevolg dat Mieke weer
kon afgaan en helemaal opknapte. Merkwaardig was dat. Toen Mams van
jou zwanger was, wandelden we op een avond samen. Toen zagen we een
vallende ster. Volgens een Indisch bijgeloof mocht je dan een wens doen. Ik
riep uit "Een zoon !" en inderdaad kwam er een zoon. Dat was jij.
Toen jij geboren werd, kwamen enige dames bij ons thuis om loten voor een
liefdadigheidsdoel te verkopen. Ik kocht nooit loten maar bij die gelegenheid
deed ik dat toch uit pure vreugde. Op mijn lot viel waarachtig 2000 gulden. Dat noem je geluk.
In 1923 was mijn verloftijd voorbij en gingen we met de 'Insulinde'
terug. Ik ging naar Bandjermasin op Borneo waar een betrekking
als architect vacant was. Het hoofd van de BOW was daar Van Batenburg.
Hij was een flink ingenieur en ik kon goed met hem opschieten. Mijn werk
had tot gevolg dat ik soms langdurig moest reizen. Soms was ik wel drie
weken uit huis en dat gaf problemen omdat Mams na de geboorte van Frans
ziek werd en aan zware hoofdpijnen leed. Daarom vroeg ik overplaatsing
naar Java.
Met het KPM-schip de "Loudon" gingen we van Bandjermasin naar
Soerabaja. Ik kreeg Malang als standplaats. Daar moest ik allerlei
irrigatiewerken uitvoeren. In Malang maakten we kennis met de families
Loomeyer en Weintré. Weintré had verschillende jongens in de kost en Bart
kwam ook bij hun toen we naar Blitar verhuisden. Bart moest namelijk op
de school in Malang blijven. Mams werd in Malang geopereerd. Tevens bleek
bij het medisch onderzoek dat ze ook nog een blindedarmontsteking had.
Het is een zware operatie geworden maar ze heeft het gelukkig goed doorstaan.
Van 1929 tot 1932 heb ik in Blitar gezeten. Die plaats ligt
in de residentie Kediri. Ik heb daar bijna vier jaar gewerkt.
De assistent-resident heette Barre. Hij woonde ook in Blitar. Ik kende hem goed,
omdat ik lid was van de gemeenteraad van Blitar. Hij had twee dochters
die beiden op de lagere school zaten. Liesje zat bij jou in de klas en
Dudy bij Frieda. Het hoofd van deze lagere school was Stam. Hij woonde
aan het begin van straat Gebang. Wij woonden ongeveer in het midden en
op het eind woonde Veerman. Die was hoofd van de normaalschool, dat is
een opleidingsschool voor inlandse onderwijzers. Zijn dochter Elsa zat ook
bij Frieda in de klas. Ons huis in Gebang heeft een regent laten bouwen
om daar te kunnen wonen als hij gepensioneerd zou worden. Maar voor
het zover was stierf hij. Hij had alle mogelijke vruchtbomen in zijn tuin
laten planten. Links van ons huis woonde Abalain. Die verhuurde carrousels
als er in de buurt een kermis was. Rechts stonden Javaanse huisjes.
Mijn chef was Ir. De Blaauw, een prima vent met wie ik heel goed
kon opschieten. Onder hem heb ik het prettigst gewerkt. Hij had zijn
standplaats in Kediri. Mijn werk bestond bijna geheel uit het uitvoeren
van irrigatiewerken. Vele dammen moesten in de rivieren worden opgeworpen
om het water om te leiden. Zo'n dam werd opgebouwd door middel van
brondjongs, dat zijn netten gevuld met rivierstenen. De netten werden
gevlochten van gegalvaniseerd ijzerdraad. Ik had in Blitar ook een hele
goede opzichter, een zekere Bochardt. Hij had twee jongens die vaak bij
ons thuis kwamen spelen. In Blitar en Kediri waren de missionarissen
Lazaristen. Een zekere pastoor Bastiaansz had de leiding in Blitar. Hij
was een goed vriend van ons en dikwijls vroeg hij me mee te mogen rijden
als ik de kant van Kediri opging. Toen De Blaauw naar Holland ging,
werd hij opgevolgd door Ir. De Kat. Met hem lag ik al na drie maanden
overhoop door een ongelukkig voorval. Er moest namelijk een bestek
gemaakt worden voor de irrigatie van een suikerrietveld. Omdat het hier
een eenvoudig werkje betrof, droeg ik de werkzaamheden op aan opzichter
Inen, een Indo-europeaan die aan mij was toegevoegd. Inen schoof echter
het werk af naar zijn ondergeschikte, een mandoer, die er geen notie van
had. Het bestek werd door mij ondertekend en naar Ir. De Kat gestuurd.
Al spoedig bleek daar niets van te kloppen. Ik haalde mij daardoor de
gerechtvaardigde woede van Ir. De Kat op de hals. Hij wilde me toen overplaatsen
naar Ngandjoek, direkt onder zijn toezicht. Ik weigerde dat en
kon dat doen omdat ik weer recht had op Europees verlof.
Zo ging ik in 1931 voor de tweede keer naar Holland. Het Europees verlof duurde
nu 10 maanden. Wij vertrokken met de 'Jan Pieterszoon Coen' van de Stoomvaart
Maatschappij Nederland. Wij huurden toen een gemeubileerde woning in Heemstede
aan de Van de Veldekade No. 6. Toen mijn verlof in 1932 om was, werd
ik op wachtgeld gesteld. Alles lag plat door de malaise. Omdat ik toch
niet aan de slag kon gaan, vroeg ik plaatsing in Bandoeng denkende daar
misschien particulier te kunnen werken. Dat lukte niet. Toen ik 45 jaar
werd moest ik met pensioen gaan. Omdat mijn huis, dat ik zelf gebouwd
had in Buitenzorg leeg stond, ging ik daar wonen. Dat was goedkoper en
bovendien woonde ik dan vlak bij mijn moeder en andere familieleden. Ons
huis stond aan de Bantammerweg No. 32, recht tegenover de Gestichtsweg
waar zij woonden. De Bantammerweg begint bij de sociëteit waar de
rooms-katholieke kerk staat. Het huis naast het onze, aan de linkerkant, was
vroeger ook door mij gebouwd. Dat deed ik voor de heer Martherus. Hij was
een Jood. In Buitenzorg bleek, dat ik grote moeilijkheden zou krijgen met
de opvoeding van mijn kinderen. Holland bood veel meer mogelijkheden voor
jullie en daarom besloot ik in 1934 weer naar Haarlem terug te gaan. We
gingen met de Sibajakt van de Rotterdamsche Lloyd. Frieda kreeg toen
weer pianoles van haar vroegere leermeester Swaanswijk.
Vioolspelen heb ik heel mijn leven gedaan. Ik heb dat van mijn
vader geleerd. Toen hij stierf, gaf mijn moeder zijn viool aan mij mee. Die
viool heb ik later aan Bart gegeven en die heeft hem weer aan zijn zoon
Gerard geschonken. Later toen ik gepensioneerd was en in Haarlem woonde,
nam ik vioollessen bij de heer Van der Glas. Die woonde aan de Delftlaan.
Hij speelde ook piano, zodat hij mij een pianobegeleiding kon geven.
Ik heb ook erg veel geschaakt. Toen ik van mijn eerste verlof terugkeerde
met het stoomschip de 'Insulinde' van de Rotterdamsche Lloyd,
zag ik aan boord een zekere architect Van Hout voor zichzelf spelen.
Hij leerde mij toen de spelregels. Hij bleek de broer van inspecteur Karel
van Hout te zijn, die later in Heemstede ging wonen. In Bandjermasin was
gelukkig een schaakclub en ik werd meteen lid. Men speelde in de societeit
bij de zijbrug. Later won ik een keer van de kampioen. Een van mijn
mandoers kon ook schaken. Ik nodigde hem uit eens bij me te komen spelen.
Maar hij dacht ontzettend lang na en wij speelden zonder klok. Eens moest
ik tijdens een schaakpartij tegen hem mijn middagmaal gebruiken. Dat deed
ik dan in zijn bedenktijd. Toen ik klaar was met eten en terugkwam, vroeg
ik wat zijn zet was maar hij antwoordde: "Belon Toewan" ( = Ik ben nog niet
zover, meneer). Een partij tegen hem duurde soms de hele dag, van 's morgens
vroeg tot laat in de middag. Tijdens mijn tweede Europees verlof gaf
ik me op voor de wintercompetitie van de Haarlemse Schaakvereniging. We
speelden toen in Café Brinkman in Haarlem. Daar wist ik met een
stikmatcombinatie te winnen van de ongeslagen koploper Stol. Ik kreeg een
applaus van de zaal. Dat zijn van die partijen die je nooit vergeet. Ik
heb ook eens tegen de wereldkampioen Aljechin gespeeld. Hij maakte een
toernee door Indië in 1933. Ik woonde toen in Buitenzorg en las daar in
de krant dat Aljechin in Soekaboemi een blindschaakseance zou geven. Ik
pakte mijn schaakbord en stukken bij elkaar en reisde naar Soekaboemi.
Aljechin zou het daar tegen tien spelers van de plaatselijke club
opnemen. Ik vroeg hem of ik tegen betaling mee mocht doen, maar hij zei dat
ik zonder meer kon plaats nemen. Zo speelde ik aan het elfde bord. Op
een gegeven moment verloor ik door aftrekschaak mijn toren en gaf toen
meteen op. Aljechin draaide zich half om en zei: "Danke schön". Die
partij heb ik bewaard alsmede die tegen Stol. Aljechin schijnt eens tegen
32 spelers tegelijk blindgeschaakt te hebben. In 1958, toen ik in Suriname was,
heb ik tegen een zekere De Vries geschaakt. Hij was een echte
gentleman. In Paramaribo was ik in de kost bij mevrouw Willie Heilbron
aan de Kromme Elleboogstraat No. 13. Ik heb met mevrouw Heilbron kennis
gemaakt op een bijeenkomst georganiseerd door Tiny Putschen. Ik ben blij
dat ik in Suriname ben geweest. Ik kreeg van mevrouw Heilbron de mooiste
kamer en ze heeft me jarenlang geweldig goed verzorgd. Ze was erg
gevoelig en toen ik naar Holland terugging, heeft ze dat blijkbaar niet
goed kunnen verwerken want ze stierf kort daarna. Surinamers zijn leuke
gastvrije mensen. Dat ligt in hun aard.
Ik heb ook een tijd biljart gespeeld. Biljart is een zeer interessante sport.
Een nadeel is echter dat je uithuizig wordt en daarom ben ik
er mee opgehouden. Wat ik vroeger ook graag deed, was tennissen. Het is
een mooie en gezellige sport. Ik leerde tennis in Buitenzorg waar we
samen met de familie Portier een team vormden. Mams deed namelijk ook mee
met het doel wat af te vallen, want ze had een dankbaar lichaam en haar
probleem was niet dikker te worden.
In Haarlem heb ik ook nog een bijenliefhebberij gehad. Worries en Leuwener
waren goede imkers en vrienden van mij. Ik heb veel van hun geleerd
maar later was mijn honingopbrengst groter dan de hunne. De imkerij is
een zeer interessante bezigheid. Als je er aan begint, hebben de bijen
je te pakken. Ik maakte de bijenkasten zelf want ik kon timmeren. Dat
was een leuke tijd geweest. De hartstocht is er uit maar de liefde is
gebleven. Met Leuwener heb ik kennis gemaakt bij de volkstuintjes. Aan
de overkant van de Delft bij de ijsbaan hadden we beiden een volkstuintje
van 400 m2 groot. Het is goed voor je gezondheid een volkstuintje te
bezitten maar het omspitten moet je aan jonge mensen overlaten. Ik ben
blij dat je dat vroeger voor me gedaan hebt.
Ik heb een fijn leven gehad en mag daarover niet mopperen. Ook mijn
betrekking als architect bij de BOW lag me erg goed en dat is een heleboel
waard. Als ik opnieuw moet kiezen dan zou ik hetzelfde weer doen.
Hier eindigen de authentieke verhalen van Herman BELLE. Zijn
grote belangstelling voor de medemens deed hem vermoedelijk alles zo in
details herinneren. Hij vertelde over zijn vader een aantal bijzonderheden
die ik gemeend heb te moeten opnemen in het hoofdstuk 'Een eeuw Belle in
Nederlandsch-Indië'. Het is ondoenlijk het vele dat ik met hem heb meegemaakt
hier te vermelden, de reizen tijdens de Europese verloven, de tocht
naar de krater van de Keloed, de vele vogeljachten en de avonturen die
daarmee verbonden zijn, de bezoeken aan musea, dierentuinen en andere
bezienswaardigheden. Eén gebeurtenis uit mijn prille jeugd is me bijzonder
bijgebleven. Wij gingen samen met een taxi van Buitenzorg naar Batavia.
Toen wij op één van de vele berghellingen met grote snelheid omlaag
reden, raakte het rechtervoorwiel los. Ik zat aan de rechterraamzijde en
zag het wiel de slingerende auto vooruitsnellen en door de oneffenheden
stuiteren. Mijn vader sloeg de armen om me heen en drukte me tegen zich
aan teneinde mij met zijn lichaam te beschermen. Sindsdien heb ik me als
kind in zijn nabijheid veilig gevoeld.
Herman BELLE had zijn hoge leeftijd onder meer aan zijn beheerste wijze
van leven te danken. Hij maakte zich nooit schuldig aan uitspattingen.
Op 17 september 1984 moest hij wegens een galaandoening opgenomen worden
in de verpleegafdeling van het verzorgingstehuis waar hij zijn kamer had.
De 20e zocht ik hem op. Hij lag daar met half gesloten ogen in bed en ik
vreesde dat het met hem niet goed zou aflopen. Hoe onverwoestbaar zijn
geestkracht wel was, mag blijken uit het feit dat hij me zei naar restaurant Capri
te willen gaan, zodra hij weer beter was. Met zwakke stem
leerde hij me toen het rijmpje: "Geef mij maar nasi goreng met een gebakken ei,
met sambal en met kroepoek, En een glas bier er bij". Van bier hield hij
en dat dronk hij altijd met mate. Toen hij wat hersteld en weer op zijn
kamer was, vroeg hij onmiddellijk een glas bier. Ik herinner me nog de tijd in
Blitar. We gingen beiden naar het zwembad. Ik was een jaar of tien. Na
het zwemmen zaten we op het terras allerlei plannen te beramen. Hij vroeg
of ik een glas bier wilde. Voordien kreeg ik niet meer
dan een slok uit zijn glas. Die dag kreeg ik mijn eerste glas bier. Wat
voelde ik me geweldig. En hoe vaak dronk ik nadien niet samen met hem
een glas bier!
Begin 1985 brak hij zijn heup door een val in zijn kamer en werd aan
beide benen verlamd. Zijn hulpeloze toestand maakte een langer verblijf
in het verzorgingstehuis onmogelijk en op 8 augustus van hetzelfde jaar
werd hij overgebracht naar het verpleeghuis 'Regina Pacis' dat hij zelf
'het laatste station' noemde. Voor zijn vertrek daarheen zei hij: "Ik geloof
dat het nu de tijd wordt dat de Grote Baas mij roept". En dat gebeurde
dan ook drie weken later op dinsdag 27 augustus 's avonds om tien
voor tien. Een paar uur voor zijn dood kwam ik hem nog bij zijn sterfbed
opzoeken. Toen hij me zag binnenkomen, glimlachte hij gelukzalig en knikte
hij me blij toe. Ik hield zijn hand stevig vast. Hij sloot de ogen en ik
heb ze niet meer zien opengaan. Hij had het weerzien met de komeet van
Halley op een half jaar na gemist.
Toen Herman BELLE, in verband met zijn studie op de KWS, in Batavia
woonde, ontstond een briefwisseling met zijn vader. Enige van deze brieven zijn hier gepubliceerd.
Zij bevatten vermeldenswaardige bijzonderheden
waarvan sommige door mijn vader zijn toegelicht. Eerst volgen vier brieven van Johannes Alphons BELLE en daarna drie van
Herman BELLE. De chronologische volgorde van deze brieven is niet duidelijk. Wel is zeker, dat
brief No. 3 van Herman BELLE het antwoord is op brief No. 2 van Johannes
Alphons.
Brieven van Johannes Alphons BELLE aan zijn zoon Herman
Brief No. 1, niet gedateerd, vermoedelijk geschreven begin 1905.
Beste Herman Jou vorige brief en de mijne hebben elkaar gekruist. De brief is door behoorlijk ontvangen. Het rapport gaat geteekend hierbij terug. Rais komt 3 el te kort van het witte goed Engelsch Drill Merk GD/ P, monster hierbij. Ga daarom voor mij spoedig naar Pasar Baroe en koop nog 3 el. Hierbij f 1, de el kost 0.325. Als je hulzen koopt, vergeet dan niet voor mij een pak hulzen Cal 12 te koopen. De kosten +) daarvan heb ik ook hierbij gevoegd. Ga dus dadelijk er op uit, anders hebt je geen tijd meer. Beste groeten Uw papa w.g. A. Belle +) Ik kom 60 cent te kort. Schiet mij dit dus voor.
Toelichting
Rais was de inlandse kleermaker in Panaragan die de kleren voor
Johannes Alphons BELLE maakte.
Batavia was verdeeld in een bovenstad en een benedenstad. De bovenstad heette
Weltevreden met Rijswijk en Noordwijk als centrum. De belangrijkste winkelwijk
daar was Pasar Baroe. De toko's waren overwegend van Chinezen.
Brief No. 2, niet gedateerd, vermoedelijk geschreven begin oktober 1905.
Waarde Herman Hierbij 2 brieven, een voor den Heer Boerenbeker op het Kadastraal Bureau en een voor den Heer Remi zon, zoutpakhuis meester in de Beneden Stad. Je moet eerst den brief aan den Heer Remi zon bezorgen. Hierin zit f 10 dat hij moet terugontvangen. Aan den Heer Boerenbeker heb ik het verzoek gedaan om je te helpen aan een Atlas van Scholz. Ongetwijfeld heeft hij op het Bureau ook meet- instrumenten. Als je verder bent, zal ik hem nog eens verzoeken om je te helpen met het leeren aflezen van de secunden door middel van den Nonius. Als je de Nonius begrepen hebt en dit is het voornaamste, dan kunt je goed aflezen. Met de beste groeten Uw papa w.g. A. Belle p.c. Als de Heer Boerenbeker een atlas heeft zal hij je misschien daaraan wel dadelijk kunnen helpen, omdat hij het waarschijnlijk thuis bij zich heeft. Jij zult hem moeten beloven het atlas terug te geven. Die heer is een goede vriendelijke man. Van een en ander hoop ik van je bericht te ontvangen.
AB (geparafeerd)
Toelichting
Remizon was een kennis van Johannes Alphons BELLE. Remizon is
mogelijk een foutieve schrijfwijze voor Remezond.
Brief No. 3, gedateerd 5 maart 1906.
Waarde Herman Wat was de reden dat je niet bent gekomen? Hebt je het soms tegen- woordig druk met je schoolwerk? of had je zaterdag nog geen geld? of was je soms ziek? Gisteren Zondag ging ik met Mama naar Tjitjoeroeg voor den theepluk en om met Hassan te onderhandelen over de huur van tuin-zuid. Er werd van den Noordelijken tuin, onder Lepok dus, zuiver 70 katties geplukt. Contant kreeg ik in handen van den theeopkooper f 5.36. Dit is onder Djaja nooit gebeurd. Ik kreeg toen een ander idee omtrent tuin-Zuid waarin meer thee groeit. Allen verklaarden dat wanneer deze tuin ook onder een afzonder- lijken toekang kebon kwam, en de tuin eerst schoon gemaakt is, ik gere- geld f 10 per pluk moet ontvangen. Dit zou per maand f 20 zijn, of min- stens f 15, bij ongunstige omstandigheden. Ik maakte toen bedenkingen om tuin-Zuid in huur af te staan voor f 15 sjaars. Hassan sloeg toen op tot f 20 sjaars. Thans vraag ik bedenktkjd 14 dagen. Hieromtrent moet ik jou eerst spreken. f 20 = de rente à 4 % van f 500 dus het bedrag waarvoor de tuin mij gekost heeft. Schrijf mij dus spoedig met beste groeten Uw papa w.g. A. Belle
Toelichting
Hassan was eigenaar van tuin-Zuid. De Noordelijke tuin was de oude tuin
d.w.z. de tuin die Johannes Alphons BELLE had gehuurd. Lepok
was daar toekang kebon ( = tuinman). Die was eerlijk. De vroegere tuinman
Djaja was dat niet. Die deed een voorpluk ten eigen bate, zodat de opbrengst
van de thee onder zijn beheer minder was. Dat bedrog was ergens
ook wel te begrijpen. Djaja had een vrouw en twee kinderen, beide jongens,
een van acht en een van twaalf, en hij had slechts een inkomen van
f 6 per maand. De armoede verleidde hem tot bedriegelijke praktijken. Toen
Johannes Alphons en Herman daar achter kwamen, werd Djaja ontslagen en
Lepok aangesteld. Tuin-Zuid werd echter nooit aan Johannes Alphons BELLE in
huur afgestaan omdat hij vroegtijdig stierf. Een kattie is een Javaanse
gewichtsmaat van bijna 1 kg.
Brief No. 4, gedateerd 5 april 1906 en vermoedelijk de laatste brief naar
Herman omdat Johannes Alphons BELLE op 10 mei 1906 stierf.
Waarde Herman
Ingesloten treft je aan f 0.60. wil dat aan Oom Frits afdragen , zijnde de kosten der vioolsnaren bestemd voor den Heer Nieuwenhuijs, Di- recteur van het Beri Beri Gesticht alhier. Wil s.v.p. voor mij in de Stad een doos hulzen Cal 12 koopen en deze mij spoedig toezenden, de kosten hieraan zal ik je teruggeven zoodra je te Buitenzorg komt. Met beste groeten Uw papa w.g. A. Belle
Toelichting
De correcte schrijfwijze van de naam Nieuwenhuijs schijnt
Nieuwenhuys te zijn.
Brieven van Herman BELLE aan zijn vader
Brief No. 1, uit Weltevreden, gedateerd 19 augustus 1904.
Beste Pa. Wilt u zoo goed zijn, aan Mama te zeggen, dat zij wat haasten moet, met 't maken van mijn baadjes; want van de baadjes, die zij mij heeft meegegeven, zijn er nog maar twee over, die nog fatsoenlijk er uit zien. Toen ik op Buitenzorg kwam, was ik ook bij den schoenmaker Ardio gegaan, om schoe- nen te laten maken; wilt u ze mij zoo spoedig mogelijk zenden, als ze klaar zijn? Ook zou ik heel blij zijn, als u mij wat geld zond. Wat u en Mama mij hebben meegegeven, toen ik op Buitenzorg kwam, heb ik aan schrijf- boeken besteed. Wat de lessen van de school betreft, daar kan ik best meedoen. Met Oom gaat 't met den dag beter. Nu, dag Pa, doe mij groete aan Mama. Uw zoon Herman
Toelichting
Baadjes zijn Indische overhemden. Schoenwinkels bestonden
in die tijd nog niet in Buitenzorg. Slechts Europeanen gebruikten schoenen,
maar het aantal Europeanen was zeer gering. Met Oom is hier Oom
Frits bedoeld bij wie Herman BELLE in huis was.
Brief No. 2, uit Weltevreden, gedateerd 12 oktober 1904.
Beste Pa. Van morgen om tien uur heb ik de kwitantie gekregen, die door Oom Frits geteekend moet worden. Morgen kan ik dus het geld ontvangen. Ik zal ech- ter geen f 90 uitbetaald krijgen, maar f 60, dus van de maanden Juli en Augustus. Met 't begin van den volgenden maand zal ik echter weer f 60 ontvangen. Nu denk ik aan Tante Jeane maar f 35 te geven. Ik zal dus van die zestig gulden maar f 25 overhouden. Is 't nu niet beter, wanneer Pa tijd heeft, om over te komen? We zullen dan samen inkoopingen doen en te- gelijk over de drie pakken kakidril spreken, die ik zeer noodig heb. Kan Pa niet op een Zondag komen; komt dan op een Maandag of Vrijdag, want op die dagen heb ik nog altijd vrij. Mocht Pa echter geen tijd te hebben om over te komen schrijf mij dan, wat ik doen moet. Hoe gaat het tegenwoordig met U, Ma en de anderen. Toch goed?, hoop ik. Nu, dag Pa! Groete aan Ma. Herman
Toelichting
De f 60 was de studiebeurstoelage over twee maanden. Kaki dril was een soort
stevig wit goed waarvan vroeger de costuums van de Indische ambtenaren werden gemaakt.
Brief No. 3, uit Weltevreden, gedateerd 12 oktober 1905.
Beste Pa! Zooals ik U beloofd heb zou ik den brief en het geld voor mijnheer Remizon Woensdag aan hem bezorgen. Tot mijn spijt kan ik dat echter niet doen, want ik heb Woensdag te veel bouwkundig werk gekregen. Maandag zal ik dat dus doen. Hoe gaat het thans met mama? Pa. Ik hoop het beste. Doe haar groeten en wees zelf gegroet door Uw zoon Herman
Hieronder volgen de meest besproken schaakpartijen van Herman BELLE.
Partij No. 1.
Partij gespeeld te Haarlem in Café Brinkman op 1 februari
1932. Wintercompetitie van de Haarlemsche Schaakvereeniging.
Wit: Herman BELLE
Zwart: Ph. Th. Stol
Partij No. 2.
Partij uit de blindschaaksimultaanseance van de wereldkampioen
Aljechin gegeven te Soekaboemi op 10 maart 1933.
Wit: Dr. A. A. Aljechin
Zwart: Herman BELLE (elfde en laatste bord)
Zoals in de inleiding is vermeld, heeft Herman BELLE zijn tweede
schoonvader, Heinrich Jacob SCHLECHTER, niet gekend. Laatstgenoemde was
een blauwogige Duitser die als Pruis geboren werd in Essen aan de Ruhr
op 19 november 1862. Zijn vader heette Jacob SCHLECHTER en zijn moeder was Christina
RANDEL. Van 7 november 1882 tot 17 september 1885 diende Heinrich Jacob
als reserve-rekruut bij het Westfaalse Infanterieregiment No. 57. Na zijn
ontslag uit Duitse dienst vestigde hij zich eerst in Altendorf, trok kort
daarna naar Amsterdam en ging, zoals vele andere avonturiers en gedesillusioneerde buitenlanders in die tijd,
in Nederlandse dienst bij de koloniale
troepen. In het voormalige Koloniale Werfdepôt te Harderwijk
werd hij onder stamboeknummer 97280 als soldaat ingeschreven voor een
dienstverband van zes jaar. Zijn algemeen stamboeknummer in Indië werd
later 53999. Hij ontving een handgeld van 200 gulden. Op 17 juli 1886
vertrok hij uit Rotterdam met het stoomschip 'SS Soerabaja' naar Indië
waar hij op 27 augustus daaropvolgend te Padang aan land ging. Van daaruit
werd hij overgeplaatst naar Atjeh en Onderhorigheden en verwierf
voor belangrijke krijgsverrichtingen het erekruis verbonden aan de gesp
'Atjeh 1873-1890'. In 1889 won hij de schietprijs voor de eerste maal en
in 1891 voor de tweede maal. Hij verlengde zijn diensttijd met wederom zes
jaren. Hij werd bevorderd tot korporaal schoenmaker der infanterie en
overgeplaatst naar Batavia. Ondertussen had hij in Kotaradja op 26 augustus 1893
Adelin Alison MAIDMAN uit Singapore getrouwd en haar beide
kinderen Robert en Selina geadopteerd. Uit zijn huwelijk met haar werden
twee kinderen, beide dochters, geboren. Het eerste kind, Maria Hubertine
Christine Johanna (Marie), werd in Kotaradja op 5 juli 1894 geboren.
Het tweede, Henriëtte Jacobine Wilhelmine, in Meester Cornelis op 28 mei
1896 maar dat kind stierf nog hetzelfde jaar op 11 september. Heinrich
Jacob behoorde tot de Evangelische Kerk in Duitsland en hield er nogal
strenge opvattingen op na. Zo moesten voor de maaltijd alle gezinsleden
staande rondom de tafel eerst een gezamelijk dankgebed uitspreken alvorens zij allen,
op een teken van hem, mochten gaan zitten. Op 18 juni
1898 werd hem het zilveren medaille voor langdurige trouwe dienst uitgereikt.
Kort daarna, op 22 juli 1898, ging hij per 'SS Oengarang' met
de andere gezinsleden voor twee jaar naar Europa waar hij zijn familie in
Duitsland bezocht, onder andere de familie P. Fashbender, Gustavestrasse 10,
Essen aan de Ruhr. Op 14 juni 1901 tekende hij opnieuw voor zes
jaar dienst bij de koloniale troepen. Het gezin keerde nog diezelfde
maand op de 22e met het 'SS Koningin Regentes' uit Amsterdam naar Batavia terug.
Om onduidelijke redenen beëindigde hij echter na enige jaren
voortijdig zijn dienstverband en vertrok hij in 1905 per 'SS Koning Willem II'
naar Nederland, vrouw en kinderen aan hun lot overlatend. Hij kwam
24 juli te Amsterdam aan en vestigde zich vervolgens in Brussel. Zijn
jaarpensioen bedroeg 370 gulden. Toen België in de Eerste Wereldoorlog
betrokken geraakte, vluchtte hij naar Nederland en zocht een goed heenkomen
in Maastricht waar hij in het logement 'In De Rode Poort' (nu
Stokstraat 14) van eind maart 1915 tot zijn dood op 29 oktober 1917 verbleef.
Zijn stoffelijk overschot werd ter aarde besteld op de Algemene
Begraafplaats aan de Tongerseweg.
Toelichting
Op de hiernaast bovenaan afgebeelde familiegroep draagt Heinrich Jacob Schlechter de volgende
onderscheidingstekens:
1. Links onder het zilveren medaille voor de schietprijs 1e maal.
2. Rechts boven het zilveren medaille voor de schietprijs 2e maal.
3. Midden boven het zilveren medaille voor trouwe dienst. Dit onderscheidingsteken is van brons na 6 jaren, van zilver na 12 jaren en van
goud na 25 jaren tropendienst.
4. Links boven het erekruis voor belangrijke krijgsverrichtingen verbonden aan de gesp 'Atjeh 1873- 1890'.
In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de herkomst en geschiedenis van de Indische BELLE's. Met 'Indische BELLE's' worden hier aangeduid alle leden van het geslacht BELLE die naar Nederlandsch- Indië getrokken zijn alsmede hun nakomelingen. De laatste generaties zijn niet meer bij name vermeld. De voornamen van de Indische BELLE's zijn on- derstreept. Kort na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 zijn vrijwel alle BELLE's uit Indië weggetrokken.
De stamvader van de Indische BELLE's is Sander BELL. De naam wijst op
een Schotse afkomst en daarom is hij hoogstwaarschijnlijk een van de Schotse
militairen geweest die in de 17e eeuw in dienst traden bij de
Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden. Deze Schotten waren in het algemeen
afkomstig uit de Schotse Laaglanden waar de bestaansmogelijkheden toentertijd
gering waren. Vele Schotten vestigden zich na hun dienstijd in de
Lage Landen en gingen een of ander beroep uitoefenen. Sander BELL was
waarschijnlijk een van hen. Hij woonde in Grave en had Jenneken CORRE getrouwd.
Uit hun huwelijk werd Jacob geboren. Zijn doop vond plaats in Grave
op 14 juni 1643. Door zijn Schotse betrokkenheid kon Jacob soldaat
worden in het Schotse garnizoen te Grave. Hij werd bij de compagnie van
Kapitein Henry GRAHAM(E) ingedeeld. Jacob trouwde in Grave op 18
september 1661 met zijn stadsgenote Jenneken MÖER (SG: ook wel eens MUIR, bekende Schotse naam).
Hun eerste kind, Johannes,
werd in Grave gedoopt op 17 september 1662. Hij is een voorouder van de
Indische BELLE's. Johannes trok later naar het West-Duitse stadje Heinsberg.
Waarom hij dat deed en welk beroep hij uitoefende is niet bekend.
Mogelijk had het een en ander te maken met het garnizoen dat in Heinsberg
gelegerd was. Johannes beleed het rooms-katholieke geloof en ook
het merendeel van zijn nakomelingen deden dat. Hij trouwde in Heinsberg
op 17 mei 1703 met de aldaar geboren Anna Gertrudis JANSEN, dochter van
Mathias en Isabella DITSELER. Hun tweede kind en tevens tweede zoon (SG: is waarschijnlijk niet juist. Johannes Petrus is geboren in 1721 en zijn ouders zijn 17 mei 1703 getrouwd),
Johannes Petrus, is een voorouder van de Indische BELLE's. Hij werd in
Heinsberg op 1 februari 1721 gedoopt. Zo'n doop was een kinderdoop en
vond zo vlug mogelijk na de geboorte plaats zodat geboorte- en doopdatum
meestal weinig verschilden en soms zelfs samenvielen.
Johannes Petrus verhuisde naar Grave waar hij familie had (SG: wie?). Hij werd bij zijn tweede voornaam
genoemd, Peter of Pieter. Op 17 mei 17147 trouwde hij in Velp (bij
Grave) met Catharina VAN BOMMEL. Bij die gelegenheid werd hij in het trouwregister
ingeschreven onder de familienaam BELLE en sindsdien is noch
hij noch een van zijn nakomelingen meer aangeduid met de oorspronkelijke
naam BELL. In het begraaf register van Grave staat dan ook vermeld dat
op 3 januari 1782 het stoffelijk overschot van Johannes Petrus BELLE aldaar
ter aarde is besteld. Uit het huwelijk met Catharina VAN BOMMEL werden
twee zonen en twee dochters geboren. Beide zonen stierven kort na de
geboorte en ook Catharina stierf jong. Zij werd in Grave op 18 november
1752 begraven. Johannes Petrus hertrouwde toen te Escharen op 2 juni
1754 met Maria Agnes HOOGERS uit Cuijk. Uit dit tweede huwelijk werden
drie dochters en een zoon, Jacobus Hubertus, geboren. Deze zoon, het
jongste van de vier kinderen, is een voorouder van de Indische BELLE's.
Hij werd in Grave op 3 november 1760 gedoopt en evenals zijn vader bij zijn
tweede voornaam genoemd. Jacobus Hubertus trouwde in Ravenstein op 3
november 1786 met de aldaar geboren Anna Elisabetha POMPE, dochter van
Gerardus en Maria Cornelia LOTSMAN. Na storting van een borgsom kon hij
zich in Ravenstein vestigen. Uit zijn huwelijk werden zeven dochters en
vier zonen geboren. Drie zonen, te weten Gerardus Petrus,
Petrus Jacobus
en Johannes Jacobus, zijn voorouders van Indische BELLE's.
Het gezin verhuisde na de geboorte van het negende kind (Johanna Frederika) naar
Uden en van daaruit na de geboorte van het tiende kind (Helena ) naar
Velp (bij Grave) waar het elfde en laatste kind (Gerardina) werd geboren.
In 1824 werd Jacobus Hubertus herbergier en winkelier in Velp. Hij stierf
in Grave op 6 mei 1830. Zijn schoonzoon Hendrikus SCHIMMEL, die met
Gerardina was getrouwd, volgde hem als herbergier op.
A. Gerardus Petrus, het tweede kind en de oudste zoon van Jacobus Hubertus, werd
in Ravenstein op 15 maart 1788 gedoopt. Hij begon als soldaat bij
de gemengde 5e Brigade, ging over in Franse dienst en maakte
als sergeant-majoor de veldtocht van Napoleon naar Rusland mee. Tijdens
de dramatische terugtocht uit Moskou werd hij in Wilna (nu Vilnius) gevangen
genomen en getransporteerd naar Koningsbergen. Hij wist echter
uit gevangenschap te ontsnappen maar werd in februari 1813 opnieuw gevangen genomen.
Teneinde zijn vrijheid te herkrijgen, besloot hij in Saksische dienst te gaan
en werd zodoende bij het 1e Oost-Pruisische Infanterie Regiment ingedeeld. Na anderhalf jaar ging hij weer over in Nederlandse
dienst en klom op tot de rang van 2e luitenant. Toen hij in de kazerne
van Bergen op Zoom gelegerd was, trouwde hij met Anna Maria ARTS,
dochter van Theodorus en Anna Elisabeth KUYVEN. Uit dit huwelijk werd in
Grave op 19 maart 1819 Theodorus Josephus geboren en hij zou de eerste
BELLE zijn die naar Oost-Indië ging.
Theodorus Josephus kwam als soldaat in Nederlandse krijgsdienst toen
hij in Middelburg woonde. Al spoedig werd hij sergeant-titulair en ging te
Hellevoetsluis op 29 december 1839 aan boord van het schip 'India' met
bestemming Nederlandsch-Indië. De schepen waarmee de BELLE's naar Indië
gingen, waren uiteraard alle zeilschepen.
Op 12 april 1840 kwam hij, als eerste BELLE, in Batavia aan.
Een jaar later werd hij overgeplaatst naar Sumatra's Westkust en benoemd
tot adjudant van de militaire commandant.
Vijf jaar later werd hij bevorderd tot 1e luitenant en begin september
1848 tijdelijk belast met het civiel gezag in Goenoeng Sitoli op het eiland Nias.
Tijdens zijn Europees verlof van 1856 tot 1858 kreeg hij zijn benoeming tot majoor.
Hij keerde terug met het schip 'Kosmopoliet' en werd
naar Zuid-Ce1ebes gezonden in verband met het verzet van Boni.
Bij de eerste Bonische veldtocht was hij commandant van het 14e Bataljon
Infanterie bestaande uit twee compagnieën Europeanen en vier compagnieën Javanen,
totaal 60 officieren en 2407 minderen. Voor zijn 'bij die gelegenheid
betoonden moed, trouw en volharding' werd hij benoemd tot Ridder 4e
klasse van de Militaire Willems-0rde.
Kort daarop ging hij met pensioen.
B. Petrus Jacobus, het vierde kind en de tweede zoon van
Jacobus Hubertus, werd in Ravenstein op 23 november 1792 gedoopt. Hij verhuisde
naar Delft en werd daar musicus en dansmeester. In de Nieuwe Kerk van
Delft trouwde hij met Petronella BERLIJN, dochter van Arij en Geertruida
FABERNAL. Hun eerste kind, Hubertus, is ook een BELLE die naar Oost-Indië ging.
Hubertus werd in Delft op 22 juli 1821 geboren. Hij begon in 1836 als
tamboer bij het 3e Bataljon Artillerie Nationale Militie maar werd al
spoedig bevorderd tot korporaal-tamboer. Kort na deze benoeming meldde
hij zich op het Koloniaal Werfdepôt te Harderwijk aan en verbond zich,
zonder handgeld, voor 6 jaar als vrijwilliger bij de troepen in de overzeese bezittingen.
Op 31 mei 1851 ging hij aan boord van het schip 'Prins
Maurits' dat op 21 juni 1851 uit het Nieuwe Diep (Den Helder) naar Oost-Indië vertrok. Hij
vocht als sergeant in het 11e Bataljon Infanterie gedurende de maanden juli, augustus en
september 1856 in de Lampongse Districten om het Islamitisch getint verzet tegen het Indisch gouvernement
te breken. Voor zijn grote verdiensten tijdens deze onderneming werd hij
eveneens benoemd tot Ridder 4e klasse van de Militaire Willems-Orde.
Toen hij zijn diensttijd erop had zitten nam hij ontslag bij het korps en
keerde hij op 1 augustus 1857 terug naar Nederland met het schip 'Twee
Jeannettes'.
C. Johannes Jacobus was de vierde zoon van Jacobus Hubertus en één
van een tweeling gedoopt in Ravenstein op 3 juli 1799. Zijn tweelingzuster heette Anna Wilhelmina.
Hij was van de lichting 1819 en kwam bij het
muziekkorps van de 13e Afdeling Nationale Militie. Hij maakte de Tiendaagse Veldtocht tegen België mee
en werd daarvoor onderscheiden met het metalen kruis 1830/1831, een dapperheidsonderscheiding 'Trouw aan Koning
en Vaderland'. Later werd hij beroepsmusicus, muziekmeester en voor korte tijd ook koopman.
Hij stierf op 21 november 1860 tijdens een verblijf bij
zijn aangetrouwde familie in Duisburg. In het begin van zijn loopbaan als
militair vestigde hij zich in Arnhem. Daar trouwde hij op 13 mei 1824 met
Maria Josepha RENARD uit Duisburg, dochter van de hovenier Rochus en
Theresia LOHMANN. Uit dit huwelijk werden negen zonen en twee dochters
geboren. Het eerste en het laatste kind waren dochters, respectievelijk
Aleida en Carolina.
Het gezin verhuisde na de geboorte van het 7e kind naar Duisburg en na de
geboorte van het 9e kind weer naar Arnhem.
De oudste zoon Rochus Hubertus,
de derde zoon Johannes Jacobus
en de zesde zoon Henricus gingen als militair naar Oost-Indië.
Zij deden dat hoogstwaarschijnlijk om de grote armoede en uitzichtloze
werkloosheid als gevolg van de toen heersende internationale landbouwcrisis
te ontvluchten. De vier jongste kinderen, Peter,
Friedrich Wilhelm,
Willem Frederik
en Carolina, zijn na de dood van hun vader met hun moeder samen naar Batavia
getrokken. Maria Josepha RENARD stierf te Batavia op 28 augustus 1865.
We gaan na hoe het nu verder met de kinderen van Johannes Jacobus in
Indië is gegaan.
1. Rochus Hubertus werd in Arnhem op 4 juli 1824 geboren. Op 18 december 1849
kwam hij als vrijwilliger bij het 3e Regiment Infanterie. Hij
begon als soldaat, werd hoornblazer en was sergeant toen hij zich bij het
Werfdepôt te Harderwijk aanmeldde voor dienst bij de koloniale troepen.
Hij werd, zonder handgeld, aangenomen voor 6 jaar. Op 12 december 1849
vertrok hij met het schip 'Anna Paulowna' uit het Nieuwe Diep naar Oost-Indië
en kreeg Batavia als standplaats. Hij werd ingedeeld bij het korps
Muzikanten en bevorderd tot stafmuzikant 1e klasse. Hij verlengde zijn
diensttijd met nogmaals 6 jaar. Op 3 april 1862 nam hij ontslag maar keerde
niet naar Nederland terug. Over het verdere verloop van zijn leven is
schrijver dezes weinig bekend. Naar het schijnt trouwde Rochus Hubertus
eerst met Jetje DOMMERING doch had geen kinderen van haar. Hij hertrouwde te Batavia op
21 februari 1872 met Louisa VAN BEEM. Van hun kinderen
trouwde 1) Rochus Willem met Jeannette Petronella Johanna Alida LUYKS en
3) Emile Eduard met Adolphine Geertruida KRIJGSMAN.
(SG: Volgens RA 1860 - Almanak en naamregister van Nederlandsch-Indie voor 1860.pdf op 18-11-1859 gehuwd net Jetje Dommering!
2) zoon Louis Alexander trouwde met Betsij Wilhelmina Cornelia van STENIS.
2. Johannes Jacobus is de grootvader van Herman waarover het eerste
deel van deze publicatie handelt. Hij werd in Arnhem op 15 april 1827 geboren
in een huis vlak buiten de toenmalige Velperpoort (dat is nu de
Steenstraat). Hij woonde in Arnhem toen hij zich in het 4e kwartaal van
het jaar 1850 bij het Werfdepôt te Harderwijk aanmeldde als vrijwilliger
bij de koloniale troepen.
Hij werd als soldaat, zonder handgeld, aangenomen voor 6 jaar en begon
als hoornblazer maar werd nog voor zijn vertrek naar Indië bevorderd
tot korporaal-hoornblazer. Op 20 maart 1851 ging hij aan boord van het
schip 'De Vijf Gebroeders' dat op 1 april 1851 uit het Nieuwe Diep naar
Oost-Indië vertrok. Hij kreeg Batavia als standplaats en werd élève-muzikant
1e klasse. Hij verlengde zijn diensttijd niet, werd op 30 juni 1857 gepasporteerd
en begon in Batavia een muziekzaak met een winkel in Noordwijk.
Hij had goede muzikale aanleg en speelde onder meer fagot.
Hij bewoonde een vrij groot huis in Molenvliet en bezat in Weltevreden
een stuk grond aan de Pasar Baroestraat. Op deze brede straat kwamen
weggetjes uit die genoemd werden naar de eigenaren van de
percelen waardoor ze liepen. Zo ontstonden de straatnamen Gang Hornung,
Gang Zecha, Gang Belle, enz. Langs deze weggetjes bouwde de plaatselijke
bevolking toen huisjes. Johannes Jacobus stierf te Batavia op 2 juli
1887.
Op 1 juni 1855 verzocht hij schriftelijk het 'Kollegie van Diakonen
der Protestantsche Gemeente te Batavia' hem toestemming te willen geven
tot het aangaan van een wettig huwelijk met Maria Hendrika de Bruin, pupil
van het 'Kollegie van Diakonen' en woonachtig in het armengesticht
te Molenvliet, omdat hij 'na de toestemming van de heer Van Berckel Bik te
hebben ontvangen zich met dat meisje te mogen onderhouden, hem uit dat
onderhoud is gebleken dat hij haar ook niet onverschillig is'. De heer
Van Berckel Bik was klaarblijkelijk het hoofd van het armengesticht. Maria
Hendrika de Bruin werd in Padang geboren. Haar vader heette Gerrit en
was een Nederlandse sergeant bij de koloniale troepen. Haar moeder, vermoedelijk van Portugees-Minangkabouwse afkomst (SG: of Chinese afkomst) ,
werd Sie Mina genoemd.
Het huwelijk tussen Johannes Jacobus en Maria Hendrika vond plaats in
Batavia op 3 april 1856. Zij kregen drie kinderen.
a. Het eerste kind was Martha Josepha. Zij trouwde te Batavia met Caspar Frederik AHRENS
die grootgrondbezitter was en landerijen bezat in Paroeng Pandjang bij Batavia.
b. Het tweede kind, Johannes Alphons, werd in Batavia op 27 juli 1859
geboren. Hij was intelligent en muzikaal, en speelde uitstekend viool. Hij
kende veel tegenslagen. Zijn studie aan de hogereburgerschool te Batavia
werd bij de dood van zijn vader in het 4e leerjaar afgebroken wegens geldgebrek. Hij deed toen toelatingsexamen voor een opleiding tot landmeter.
Hij slaagde, samen met een zekere Boerenbeker, maar kwam desondanks niet
voor de opleiding in aanmerking omdat er slechts één landmeter nodig was
en hij bij de keuring minder goede ogen bleek te bezitten. Van Rees, een
vriend uit zijn hogereburgerschool tijd die gouvernementssecretaris in Buitenzorg was geworden, hielp hem aan een baan bij de secretarie aldaar.
Maar al spoedig vertrok Van Rees naar Nederland zodat hij zijn beste
vriend kwijtraakte. Met een zekere Sulter, die ook in Buitenzorg zijn werk
had, kon hij nogal goed opschieten maar overigens bezat hij weinig vrienden. Hij begon als 1e klerk en werd later 3e commies. Johannes Alphons
stierf in Buitenzorg op 10 mei 1906. Hij trouwde aldaar op 13 maart 1895
met Lim Soat Nio, dochter van Lim Han en Tjan Doewit (Soat wordt ook wel
Soewat gespeld; Nio betekent 'mejuffrouw'). Lim Soat Nio kreeg de doopnaam Magdalena.
Zij schonk hem zeven kinderen waaronder drie zonen.
De oudste zoon en tevens het oudste kind was Herman waarover deze publicatie handelt zodat hij hier niet meer besproken behoeft te worden.
Vermeld mag nog worden dat zijn eerste vrouw, Susanna SALOMONSZ, stierf in
Amoerang op 7 december 1911. Zijn tweede vrouw, Maria Hubertine Christine
Johanna SCHLECHTER, stierf in Haarlem op 1 november 1962.
De tweede zoon, Johannes, werd in Buitenzorg op 20 juli 1889 geboren.
Hij was commies bij de Algemene Secretarie te Buitenzorg en trouwde met
Tan Bok Nio (Itie). Zij kregen 13 kinderen waarvan drie als baby of klein
kind stierven. Na de soevereiniteitsoverdracht in 1949 probeerde Johannes
een nieuw bestaan op te bouwen in West-Nieuw Guinea maar toen ook
dit gebiedsdeel bij Indonesië kwam, trok hij met zijn gezin naar Nederland.
De derde zoon, Frederik Arthur, werd in Buitenzorg op 21 augustus 1899
geboren. Hij was in Indië goed bekend als leraar bij het meer uitgebreid
lager onderwijs. Hij trouwde in Soerakarta met Elisabeth Cornelia VAN DER
DUSSEN, dochter van Frederik, assistent-resident, en Elisabeth Cornelia
Lydia LENS. Na de soevereiniteitsoverdracht trok hij met zijn gezin naar
Nederland. Zij kregen vier zonen en een dochter.
Het jongste kind, Julia Theodora Lodewica, is (1985) nog in leven. (SG: 1988 overleden)
Zij werd in Buitenzorg op augustus 1904 geboren. Zij was eerst assistent-conservator
bij het Herbarium en Museum voor 'Systematische Botanie'
te Buitenzorg en later commies-redactrice bij het Departement van Economische Zaken.
c. Het derde kind, Willem Frederiks werd in Batavia op 2 augustus 1862
geboren. Hij was behalve instrumentmaker ook handelaar in muziekinstrumenten.
Hij speelde goed viool en uitstekend cello. Hij leefde eerst samen
met de Chinese vrouw Tan Nio en kreeg van haar drie kinderen, allen zonen.
Omdat deze vrouw nogal klein van stuk was, stond ze bekend als Tante Ketjil
( = Kleine Tante).
De oudste van de drie zonen, Johannes Frederik, trouwde met Jacoba
Maria Albertina ABRAHAMI DE MELVERDA en kreeg vier kinderen van haar,
allen dochters.
De tweede zoon, Willem Alfons, werd in Batavia op 26 december 1886
geboren. Hij was muziekinstrumentmaker en verwierf internationale bekendheid
door zijn voortreffelijke violen. Toen de vermaarde componist en dirigent
Strawinsky tijdens een toernee door Indië in Batavia was, bezocht
hij Willem Alfons om bepaalde strijkinstrumenten voor zijn orkest te lenen.
Ook het fenomeen Jascha Heifetz bekende in een brief dat hij tijdens een
deel van zijn concertreis door Indië op een 'Belle-viool' speelde. Willem
Alfons is tweemaal getrouwd geweest. Hij scheidde van de eerste
vrouw, Cornelia Johanna Hendrika IN DER MAUR, die hem geen kinderen naliet
en trouwde vervolgens in Buitenzorg op 3 oktober 1931? met Amalia
Juliana DE BOER, dochter van Benjamin, leerlingopziener bij het boswezen
te Toeban, en Eleonore Hortense Cornelie ABRAHAMI DE MELVERDA. Zij schonk
hem drie kinderen waaronder een zoon. Na de soevereiniteitsoverdracht
ging het hele gezin naar Nederland.
De derde zoon, Emile Lodewijk, werd in Batavia op 6 januari 1890 geboren.
Hij was verzot op motorraces en stierf in Bandoeng op oktober 1923
aan de gevolgen van een motorongeluk tijdens een training.
Willem Frederik trouwde tweemaal. Zijn eerste huwelijk was met Marie
Carlone Josephine DEUTZ maar hij had geen kinderen van haar. Hij hertrouwde
in Buitenzorg op 28 september 1896 met Johanna Wilhelmina SCHOONHEID
en kreeg van haar één kind, Jacobus Diederik. Deze zoon werd geboren in
Batavia op 6 augustus 1897. Hij trouwde eerst met Theresia AUGUSTEYNS en
na haar vroegtijdige dood haar zuster Caroline Pauline AUGUSTEYNS maar ook deze
vrouw ontviel hem. Hij was in Indië eerst procuratiehouder bij de
Nederlandsch-Indische Escompto-Maatschappij en na zijn verhuizing van Cheribon
naar Tegal, hoofdagent van de Escompto bij de Algemene Volkscreditbank.
Na de soevereiniteitsoverdracht vertrok hij, alsmede zijn vier kinderen,
allen zonen, naar Nederland. Daar trouwde hij Maria Alphonsa VAN GASSEL.
Hij overleed te Brunssum op de leeftijd van 87 jaar.
3. Henricus werd in Arnhem op 10 oktober 1832 geboren. Hij meldde zich
eveneens aan het Werfdepôt te Harderwijk voor dienst bij de koloniale
troepen. Hij werd als soldaat, met een handgeld van 80 gulden, aangenomen
voor 6 jaar. Op 29 januari 1857 ging hij aan boord van het schip 'Nieuw
Holland' dat op 3 februari 1857 uit het Nieuwe Diep naar Oost-Indië vertrok en
kreeg Makassar als standplaats. Hij werd bevorderd tot sappeur
1e klasse. Toen hij zijn diensttijd erop had zitten, nam hij ontslag op 20
april 1863. Hij keerde niet terug naar Nederland maar bleef in Makassar.
Zo ontstonden de BELLE's van Makassar. Henricus trouwde met Dorothea
SEVERIEN en kreeg van haar tien kinderen waarvan het merendeel als baby
of klein kind stierf. De enige zoon die niet als kind stierf was Julius
Theodorus.
Henricus stierf te Makassar op 15 mei 1879.
Julius Theodorus was het oudste kind en werd in Makassar geboren op 23 mei 1859. Hij werd
smid, wagenmaker en rijtuigenverhuurder. Bij zijn huwelijk met Anna Sabine
Magdalena VELDHUYZEN ging hij over tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Uit
dit huwelijk werd op 17 november 1881 Henri Johannes Theodorus geboren.
Hij werd 1e klerk bij de KPM en verhuisde later met zijn gezin naar Batavia
waar hij op 29 april 1926 overleed. In 1903 trouwde hij met Maria Geertruida BURGHARDT en kreeg negen kinderen van haar.
Het eerste kind, Jules Henri Jacques, geboren in Makassar op 29 mei
1905 en overleden in Bandoeng op februari 1953, had acht kinderen bij
de Soendanese vrouw Ijem. Enige van deze kinderen stierven en van de
overigen trokken allen, op een getrouwde dochter na, naar Nederland.
Het tweede kind, Arnoldus Theodorus, was werktuigbouwkundige bij de
Paketvaart en getrouwd met Charlotte Sophie DE LA RAMBELJE, dochter van
André Eugène en Antoinette Henriëtte BOURRET.
Hun enige kind stierf heel jong. Hij zelf sneuvelde tijdens de slag in de Java Zee op 27 februari 1942.
De overige kinderen zijn of in Indië overleden of na de soevereiniteitsoverdracht
weggetrokken. Onder de weggetrokkenen bevonden zich twee
zonen. De oudste van de twee was Alfons Nicolaas Paul, geboren in Makassar
op 18 mei 1909. Hij trouwde in Semarang met Marie Dorothea MASSING,
dochter van Arnold en Josephine GEISSLER, en kreeg een dochter en een
zoon van haar. Hij vestigde zich in Haarlem waar hij ook overleed.
De andere zoon, Nico Arie, was het jongste kind en werd geboren in Batavia
op 10 augustus 1924. Hij was ongehuwd en stierf in Los Angelos op 7 maart
1980 aan de gevolgen van een auto-ongeluk.
4. Van de vier jongste kinderen die vermoedelijk allen met hun moeder
Maria Josepha RENARD naar Batavia waren gegaan, is schrijver dezes vrijwel niets bekend.
Peter werd in Duisburg op 19 september 1834 geboren.
Hij stierf ongehuwd in Batavia en had, naar het schijnt, geen nakomelingen.
Friedrich Wilhelm werd in Duisburg op 19 april 1837 geboren. Hij
trouwde in Batavia op 20 januari 1866 met Anna Sophie WIESENTHAL.
Willem Frederik werd in Arnhem op (SG:6 juli 1840 geboren) en 9 juli 1840 gedoopt. Hij keerde naar Arnhem
terug en trouwde aldaar op 19 december 1885 met zijn nicht Louise Adèle
Anna BELLE, dochter van zijn broer Richard en Louise Charlotte Mathilde
WIESENTHAL.
Het jongste kind, Carolina, schijnt in een kloosterorde te
zijn getreden. Verder onderzoek in het archief te Jakarta zal ongetwijfeld
ons vele nieuwe gegevens over de Indische BELLE's verschaffen. (Note SG: Carolina huwde op 24 december 1862 te Batavia met Christoffel GIESE.
Zij kregen tenminste 8 kinderen waarvan het jongste kind levenloos werd geboren op 28 februari 1886 te Soerabaja. Nadien is er geen enkel spoor van Carolina te vinden. Christoffel GIESE stierf op 27 juni 1907 te Batavia.)
Naschrift
Omdat de ouders van de BELLE's is die zich in Indië vestigden
de Franse namen BELLE en RENARD bezaten, kreeg men daar de indruk dat
zij van Franse afkomst waren. BELLE is echter afgeleid van BELL terwijl
RENARD de Franse versie van de familienaam Vos kan zijn. Het geloof in
Franse voorouders schoot wortel bij vele nakomelingen. Franse voornamen
worden dan ook veelvuldig bij de Indische BELLE's aangetroffen.
21-03-2021 Nota van Serge Girard: zie laatste pagina
Dit slotwoord wil ik graag benutten om mijn oprechte dank uit te spreken
aan alle familieleden en aangetrouwde familieleden die mij bij deze
publicatie van dienst en vaak zeer ter wille zijn geweest. Een speciaal
woord van dank verdient mijn dochter Erika die mij enige maanden met
grote toewijding heeft geassisteerd en onder meer het overgrote deel van het
schrijfmachinewerk voor haar rekening heeft genomen. Voorts ben ik ook
mijn dank verschuldigd aan alle personen die mij hun welwillende medewerking hebben
verleend tijdens mijn bezoeken aan de hieronder genoemde instellingen.
Arnhem | Rijksarchief in Gelderland, Gemeentearchief, Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen 'Bronbeek' |
Bergen op Zoom | Gemeentearchief |
Brühl | Nordrhein-Westfälisches Personenstandarchiv Rheinland |
Delft | Gemeentelijke Archiefdienst |
Grave | Archiefdienst Land van Cuijk |
's-Gravenhage | Algemeen Rijksarchief, Centraal Bureau voor Genealogie, Ministerie van Binnenlandse Zaken (Afdeling Overzeese Pensioenen), Indisch Familie Archief, Gemeentearchief. |
's-Hertogenbosch | Rijksarchief in Noord-Brabant |
Maastricht | Gemeentelijke Archiefdienst |
Naarden | Nederlandse Genealogische Vereniging |
Uden | Streekarchivariaat Maasland |
Dit overzicht uitgebreid met de bedoeling één compleet overzicht te krijgen (SG 23-7-2024) Genealogisch overzicht van de Belle's die naar Nederlandsch-Indië zijn gegaan 1. Sander BELL, vermeld 1643 x Jenneken CORRE | 2. Jacob, ged.1643 x Jenneken MÖER | 3. Johannes, ged.1662 x Anna Getrudis JANSEN | 4. Johannes Petrus BELL(E), ged.1721 x Maria Agnes HOOGERS | 5. Jacobus Hubertus BELLE,ged.1760 x Anna Elisabetha POMPE | __________________________________|_____________________________________ | | | 6a. Gerardus Petrus, ged.1788 6b. Petrus Jacobus, ged. 1792 6c. Johannes Jacobus, ged.1799 x Anna Maria ARTS X Petronella BERLIJN x Maria Josepha RENARD | | | Europa | | | ---------------------------------------------------------------------------------------------------------- Indië | | | | | | 7a. Theodorus Josephus, geb.1819 7b. Hubertus, geb.1821 | | | _____________________________________________________________________________|__________________________________________________________________________________ | | | | | | | | | | | 7c. Aleida 7d. Rochus 7e. Lodewijk 7f. Johannes 7g. Richard 7h. Lodewijk 7i. Henricus, 7j. Peter, 7k. Friedrich 7l. Willem 7m. Carolina Hubertus Jacobus Wilhelm Frederik geb. 1823 geb. 1824 geb. 1825 geb. 1827 geb. 1828 geb. 1830 geb. 1832 geb. 1834 geb. 1837 geb. 1840 geb.1842 ovl. 1906 ovl. 1888 ovl. 1826 ovl. 1887 ovl. 1883 ovl. 1921 ovl. 1879 ovl. 1875 ovl. 1902 ovl. 1915 ovl na 1891 7a. 7b. 7c. Aleida, ook wel Adelheide of Bertha. Bij het huwelijk in 1824 erkend. Huwt rond 1845 met Franz HÜCKELS met wie zijNote SG: Zie ook Parenteel Sander BELL
2 kinderen krijgt. Het 1e kind, Alexander, is de latere oprichter van "Mineral and Aerated Waters and bottlers A. HÜCKELS & Co".
Het 2e kind, Louise, is gehuwd met Johann JANSEN, die 'bottler' is bij A. HÜCKELS & Co. Zij hebben 1 zoon die als
'bookkeeper' werkzaam is bij A. HÜCKELS & Co.
Franz HÜCKELS sterft in 1858 en in 1863 krijgt zij een zoon Friedrich Johann Wilhelm (Fritz) en in 1868 huwt zij met de
vader van het kind, Friedrich Gispert Hermann CIRKEL. Fritz CIRKEL studeert in Aken mijnbouwkunde aan de Koninglijke
Technische Academie. In 1891 emigreert hij (samen met zijn moeder en zijn halfbroer en halfzus?) naar Canada. Daar ontwikkelt
hij zich tot een vooraanstaand mijnbouwingenieur bij het 'Canadian Department of Mines' en schrijft vele boeken over asbest,
mica, grafiet, fosfaat ed. Hij ontwikkelt o.a. een methode om asbestvezels mechanisch af te zonderen van het gesteente. Hij is
bibliothecaris bij het 'Canadian Mining Institute' waarvan hij mede-oprichter was.
Fritz kwam in 1892 in contact met Karel Boissevan die gerelateerd was aan de Nederlandse Phosphaat Maatschappij uit Amsterdam.
In correspondentie werd verwezen naar doctor Friedrich Felix Hugo BELLE, een neef van Fritz, die toen in Nederlands-Indië woonde.
Friedrich Felix Hugo is de zoon van zijn oom Friedrich Wilhelm (broer van Aleida, zijn moeder).
Fritz sterf op de redelijk jonge leeftijd van 51
Mogelijk krijgt hij asbestose door het vele omgaan met asbest?
In deze index zijn alle familienamen opgenomen met uitzondering van
die, welke voorkomen in de onderschriften van de afbeeldingen op de
platen.
Abalain 36 | Cazenda 24, 25 |
Abrahami de Melverda 15, 55 | Coene 32 |
Ahrens 54 | Corre 49 |
Aljechin 37, 38, 46 | Dekker, den 31 |
Arts 51 | Deutz 56 |
Augusteyns 56 | Ditseler 49 |
Bakker 17 | Dommering 53 |
Barre 35 | Dussen, van der 10, 55 |
Bastiaansz 36 | Fabernal 51 |
Batenburg, van | Fashbender 48 |
Beem, van 53 | Gassel, van 56 |
Bell 49, 57 | Geissler 57 |
Belle 7, 8, 9, 10, 11, 15,16, | Glas, van der 37 |
19,39,41,42,43,44,46 | Glasmacher 16 |
49,50 51,53,55,56,57 | Görs 13 |
Berckel Bik, van 53, 54 | Graafland 24 |
Berlijn 51 | Graham(e) 49 |
Beijer 11 | Groot 18 |
Blaauw, de 36 | Halley 23, 40 |
Bochardt 36 | Heifetz 55 |
Boer, de 55 | Heilbron 38 |
Boerenbeker 42, 54 | Hoogers 50 |
Bommel, van 50 | Hornung 53 |
Bosch, van den 21 | Horstink 17 |
Bourret 57 | Hout, van 37 |
Brinkman 37, 46 | Inen 36 |
Broek, van den 14 | Jansen 27, 49 |
Bruin, de 53, 54 | Kat, de 36 |
Burghardt 56 | Kepel 11,13,14,19 |
Carmiggelt 31 | Kolling 31 |
Koppenol 16 | Rees, van 54 |
Krijgsman 53 | Remezond 42 |
Kuyven 51 | Remizon 42, 45 |
Lammers 30 | Renard 52, 57 |
Laurens 25 | Reuring 11 |
Lens 55 | Salomonsz 8, 26, 54 |
Leuwener 38 | Satoer 16 |
Lim 7, 16, 54 | Satoor 16 |
Lohmann 52 | Schimmel 50 |
Loomeyer 35 | Schlechter 8, 10,27,28,29,30, 47,54 |
Lotsman 50 | |
Loudon 35 | Scholz 42 |
Luyks 53 | Schoonheid 8, 10,56 |
Maidman 8, 47 | Schotel 20, 32 |
Mangoes 20 | Severien 56 |
Mardjoeki 32 | Stam 35 |
Matheron 25 | Stol 37, 38, 46 |
Martherus 37 | Strawinsky 55 |
Martinus 11 | Sturler, de 18 |
Massing 57 | Sulter 54 |
Maur, in der 55 | Swaanswijk 37 |
Möer 149 | Tan 54 |
Motman, van 13,18 | Tarenskeen 31 |
Muller 31 | Tjan 54 |
Neys,de 34 | Trense 10, 28 |
Nieuwenhuijs 44 | Veer 30 |
Nieuwenhuys 44 | Veerman 35 |
Nko 12 | Veldhuyzen 56 |
Pieroeli 12 | Vetter 28 |
Pieters 14, 31 | Vos 57 |
Pompe 50 | Vries, de 38 |
Portier 30, 38 | Waesberge, van 33 |
Putscher 38 | Weintré 35 |
Raalten, van 22 | Wiesenthal 57 |
Rambelje, de la 57 | Worries 38 |
Randel 47 | Zecha 26, 53 |
Aan het WelEerwaarde Kollegie van Diakonen der Protestansche Gemeente te Batavia Geeft met verschuldigde eerbied te kennen Belle J.J. dat hij zijn oog heeft laten val- len op een meisje woonachtig in het armengesticht te Molenvliet, tevens pupil van het WelEeerwaarde Kollegie van Diakonen, genaamd M.H. de Bruin Dat hij rekwestrant na de toestemming van WelEerwaarde Heer van Berckel Bik te hebben ont- vangen om zich met dat meisje te onderhouden en hem wil dat gehouden onderhoud gebleken dat hij haar ook niet onverschillig is, alzo heeft rekwestrant de vrijheid genomen voornoemd Kollegie vriendelijk verzoeken om als er geene bedenkingen bestaan hetzij hij niet wil hoopen hem hare toestemming wel te geven tot het aangaan van een wettig huwelijk met genoemde M.H. de Bruin. 't welk doende Batavia den 1st Junij 1855
Dit verzoek uit 1855 van Johannes Jacobus BELLE om de hand van Maria Hendrika
de Bruin werd op de volgende wijze gevonden. Toen Julia Theodora Lodewica BELLE
destijds nog op het kantoor van Economische Zaken in Buitenzorg werkte, kwam
op een dag Dr. Tung, een Chinese wetenschappelijk ambtenaar bij de Plantenziektekundige
Dienst, haar deze brief overhandigen. Hij had in het winkelcentrum
Glodok bij Pasar Ikan in Jakarta wat gekocht en kreeg het artikel verpakt mee.
Bij het openen van het pakje ontdekte hij dat de verpakking een oude brief voorstelde
en zijn oog viel op de naam BELLE. Hij wist dat een zekere Mejuffrouw BELLE
als commies-redactrice bij Economische Zaken werkte en dat was voor hem voldoende reden haar deze brief te overhandigen.
Mogelijk is de verwarring omtrent de Franse voorouders ontstaan door het feit dat Maria Josepha Catherina RENARD
een Franse vader had, die afkomstig was uit Bourgogne (Frankrijk 89-Yonne).
"Onder de nog levende nakomelingen van Johannes Jacobus Belle blijkt het geloof
De drie broers kwamen dus uit Nederland en hadden een moeder die een Franse vader en een Duitse moeder had.
Mogelijkerwijs kon zij ook de Franse taal spreken en verstaan.
Uitgave: Indische Genealogische Vereniging, 's-Gravenhage
Dit misverstand (wel of niet van Franse afkomst) is recent nog herhaald in de "Parenteel van Jacobus Johannes Belle (1827-1887) en Maria Hendrika de Bruin (1839-1900)" in het
jaarboek van de Indische Genealogische Vereniging 30 2017 (De Indische Navorscher):
te bestaan dat hij, tezamen met twee broers, afkomstig was uit Frankrijk en via
Nederland naar Nederlands-Indië trok. In deze context wordt wel naar hem
verwezen als Jean Jacques Belle de Courtenier. Opvallenderwijs circuleert dit idee
in alle verschillende takken van de parenteel, hetgeen doet vermoeden dat deze
genealogische interpretatie al binnen de eerste generaties van de parenteel ont-
staan is, en vinden we deze zelfs terug in een artikel in Tong Tong2. De gegevens
uit de geboorte-, huwelijks- en overlijdensregisters van de burgerlijke stand in
zowel Nederland als in Nederlands-Indië wijzen echter ondubbelzinnig op de
familiestructuur als weergegeven in het geneagram, en sluiten een afkomst uit
Frankrijk volledig uit."
Zeer waarschijnlijk ligt dit feit aan de basis van
het idee dat de Belle's van Franse oorsprong zouden zijn. Maar ze hebben dus wel degelijk wat Frans bloed in hun aderen stromen!
Voorouders van Maria Josepha Catherina RENARD
ISBN/EAN: 978-90-73994-38-6 © 2018
Met toestemming van de Indische Genealogische Vereniging, 's-Gravenhage:
Maria Josepha Catherina RENARD 1799-05-05 (Deutschland, Duisburg) 1865-08-28 (Indonesia, Bandung)
Vader:
RENARD Rochus 1773-1846 Villiers-Vineux (89 Yonne) (Vader)
REGNARD Jean 1718-? (Grootvader)
REGNARD Jean Edmé 1683-1758 Ligny-le-Châtel (89 Yonne) (Overgrootvader)
REGNARD Pierre 1650-? Ligny-le-Châtel (89 Yonne) (Betovergrootvader)
REGNARD Edmé 1600-? (Oudvader)
FRANÇOIS Georgette 1605-? (Oudmoeder)
BEIGUE Catharine 1660-? Ligny-le-Châtel (89 Yonne) (Betovergrootmoeder)
BEIGUE Edmé ?-? (Oudvader)
GUYOT Marie ?-? (Oudmoeder)
BLONDE Marie Anne Cecile 1688-? (Overgrootmoeder)
BLONDE Jean ?-? (Betovergrootvader)
LOUAT Marie ?-? (Betovergrootmoeder)
MORAND Reine 1730-? (Grootmoeder)
MORAND Pierre ?-? (Overgrootvader)
RAFFAT Reine ?-? (Overgrootmoeder)
Moeder:
LOHMAN Johanna Maria Theresia 1774-1857 Duisburg (Nordrhein-Westfalen) (Moeder)
LOHMAN Johannes ?-? (Grootvader)
FENSTER Maria Catharina 1739-? Duisburg (Nordrhein-Westfalen) (Grootmoeder)
FENSTER Andreas 1716-1780 (Overgrootvader)
BUSCHMANS Sibilla 1710-1770 Ratingen (Nordrhein-Westfalen) (Overgrootmoeder)
Serge Girard, 2021
Inhoudsopgave
Naam | Geb datum | Geb plaats | Overlijden datum | Overlijden plaats |
1 Rochus Hubertus BELLE | 1824-07-04 | Arnhem (Gelderland) | 1888-11-04 | Jakarta |
2 Johannes Jacobus BELLE | 1827-04-15 | Arnhem (Gelderland) | 1887-07-02 | Jakarta |
3 Thomas BELLE | 1830 | 1859-08-19 | Jakarta | |
4 Henricus BELLE | 1832-10-10 | Arnhem (Gelderland) | 1879-07-25 | Semarang |
5 Peter BELLE | 1834-09-19 | Duisburg (Nordrhein-Westfalen) | 1875 | Jakarta |
6 Adele Marie BELLE | 1845-04-25 | Sumatra | 1874-09-28 | Makassar |
7 [Private] BELLE | 1851 | Jakarta | ||
8 Martha Josepha BELLE | 1857-03-08 | Jakarta | 1915-01-08 | Bogor |
9 Julius Theodorus BELLE | 1859-05-23 | Makassar | 1926-04-29 | Jakarta |
10 [Private] BELLE | 1859 | Makassar | ||
11 Johannes Alphons BELLE | 1859-07-27 | Jakarta | 1906-05-10 | Jakarta |
12 Willem Frederik BELLE | 1861-08-01 | Jakarta | 1909-05-11 | Jakarta |
13 Henricus BELLE | 1862-06-05 | Makassar | 1879-05-15 | Makassar |
14 Henderikus BELLE | 1863 | 1866-02-20 | Makassar | |
15 Dorothea BELLE | 1864-05-02 | Makassar | 1895-10-08 | Banggaai (Celebes-Sulawesi) |
16 Maria Josepha BELLE | 1865-10-06 | Makassar | 1887-04-18 | Makassar |
17 Anna Cornelia Wilhelmina BELLE | 1867-02-24 | Makassar | 1871-02-02 | Semarang |
18 Friedrich Felix Hugo BELLE | 1867-03-31 | Jakarta | 1934-06-12 | Tjibadak |
19 [Private] BELLE | 1868 | Jakarta | ||
20 Rochus Hubertus BELLE | 1869-02-11 | Makassar | 1874-05-01 | Makassar |
21 Henri BELLE | 1870-01-23 | Doetinchem (Gelderland) | 1936-10-16 | Lawang |
22 Rochus Hubertus Willem Jr BELLE | 1870-07-06 | Jakarta | 1911-07-28 | Tangerang |
23 Maria Josepha BELLE | 1870-12-29 | Jakarta | 1873-11-12 | Jakarta |
24 Henri Alexander BELLE | 1871-05-03 | Makassar | 1873-02-10 | Makassar |
25 Friedrich Willem August BELLE | 1872-06-22 | Jakarta | 1873-11-12 | Jakarta |
26 [Private] BELLE | 1872 | Makassar | ||
27 [Private] BELLE | 1874 | Jakarta | ||
28 Egbert Eduard BELLE | 1874-07-14 | Makassar | 1874-07-30 | Makassar |
29 [Private] BELLE | 1874 | Jakarta | ||
30 [Private] BELLE | 1876 | Jakarta | ||
31 Maria Josepha Frederika BELLE | 1876-12-25 | Jakarta | 1881-11-09 | Jakarta |
32 [Private] BELLE | 1877 | Jakarta | ||
33 Eugenie BELLE | 1879-05-14 | Jakarta | 1880-08-03 | Jakarta |
34 [Private] BELLE | 1880 | Jakarta | ||
35 Hendrikus Johannes Theodorus BELLE | 1881-11-17 | Makassar | 1926-04-29 | Jakarta |
36 Dorathea Rachel Geertruida BELLE | 1882-12-01 | Makassar | 1883-01-21 | Makassar |
37 Willem Lambert Theodore BELLE | 1883 | 1886-06-03 | Jakarta | |
38 Maria Magdalena BELLE | 1883-03-25 | Makassar | 1934-10-15 | Malang |
39 Elisabeth Margaretha Wilhelmina BELLE | 1883-07-01 | Jakarta | 1925 | |
40 Johannes Frederik BELLE | 1884-07-09 | Jakarta | 1923-03-22 | Bogor |
41 [Private] BELLE | 1884 | Jakarta | ||
42 Johanna Frederika Marie BELLE | 1886-08-09 | Jakarta | 1888-11-03 | Jakarta |
43 Willem Alfons BELLE | 1886-12-26 | Bogor | 1966-01-27 | Rotterdam (Zuid-Holland) |
44 Herman BELLE | 1888-03-30 | Bogor | 1985-08-27 | Arnhem (Gelderland) |
45 [Private] BELLE | 1888 | Surabaya | ||
46 [Private] BELL | 1889 | Jakarta | ||
47 Johannes BELLE | 1889-07-20 | Bogor | 1975-04-13 | Apeldoorn (Gelderland) |
48 Peter Gerard BELLE | 1890 | 1897-08-24 | Jakarta | |
49 Emile Lodewijk BELLE | 1890-01-06 | Jakarta | 1923-10-04 | Jakarta |
50 Hermine Adele BELLE | 1891-01-05 | Jatinegara | 1973-12-28 | Den Haag (Zuid-Holland) |
51 Johanna Jacoba BELLE | 1894-02-02 | Bogor | 1947-02-21 | Bandung |
52 Sara Maria BELLE | 1895-11-17 | Bogor | 1963-11-13 | Heemstede (Noord-Holland) |
53 Jacobus Diederik BELLE | 1897-08-06 | Jakarta | 1985-03-04 | Hoensbroek (Limburg) |
54 Louis Hugo BELLE | 1898-04-11 | Tandjang Poera (Sumatra) | 1967-05-12 | Amstelveen (Noord-Holland) |
55 [Private] BELLE | 1899 | Tandjang Poera (Sumatra) | ||
56 Frederik Arthur BELLE | 1899-08-21 | Bogor | 1979-08-09 | Velp (Noord-Brabant) |
57 Simonse Cornelia BELLE | 1900 | 1919-06-15 | Jakarta | |
58 Theodoor Gerard BELLE | 1901-10-31 | Blitar Pare | 1936-09-04 | Surabaya |
59 [Private] BELLE | 1903 | Semarang | ||
60 Charles Louis BELLE | 1903-07-09 | Blitar Pare | 1975-02-13 | Bussum (Noord-Holland) |
61 Julia Theodora Lodewica BELLE | 1904-08-04 | Bogor | 1988-01-20 | Haarlem (Noord-Holland) |
62 Jules Henri Jacques BELLE | 1905-05-29 | Makassar | 1953-02-04 | Bandung |
63 Arnoldus Theodorus BELLE | 1906-09-30 | Makassar | 1942-02-27 | zeemansgraf Javazee a/b s.s. Sloet van de Beele |
64 Willem Alexander BELLE | 1908 | Bogor | 1908 | Bogor |
65 Adeline Clara BELLE | 1908-01-17 | Makassar | 1908-07-18 | Makassar |
66 [Private] BELLE | 1909 | Jakarta | ||
67 Alfons Nicolaas Paul BELLE | 1909-05-18 | Makassar | 1965-12-15 | Haarlem (Noord-Holland) |
68 Gustave Alphonse BELLE | 1909-07-11 | Gorotalo (Menado) | 1909-08-03 | Gorotalo (Menado) |
69 Charles V. BELLE | 1910 | 1944-02-03 | Surabaya | |
70 Eduard Christiaan George BELLE | 1910-05-20 | Semarang | 1943-05-04 | Orio |
71 Franklin Bartholdy BELLE | 1910-08-05 | Tondano | 1974-07-13 | Haarlem (Noord-Holland) |
72 Willem Louis Alexander BELLE | 1910-11-24 | Jakarta | 1911-08-30 | Jakarta |
73 [Private] BELLE | 1911 | Makassar | ||
74 Alphons Johannes Adolf BELLE | 1912-05-24 | Bogor | 1982-03-25 | Geertruidenberg (Noord-Brabant) |
75 Ludwig Herman Willem BELLE | 1913-04-23 | Makassar | 1936-12-31 | Makassar |
76 Luzie Mathilde BELLE | 1914-07-05 | Bogor | 1918-11-13 | Bogor |
77 Emelie Yvonne BELLE | 1916-06-12 | Bogor | 1976-08-03 | Den Haag (Zuid-Holland) |
78 [Private] BELLE | 1917 | Bogor | ||
79 Magdalena BELLE | 1918 | 1921-03-01 | Bogor | |
80 Marie Josephine BELLE | 1918-01-01 | Jakarta | 1973-06-15 | |
81 Julius Hugo BELLE | 1918-11-25 | Sukabumi | 1919-06-15 | Jakarta |
82 [Private] BELLE | 1919 | Makassar | ||
83 Mieke BELLE | 1919-11-07 | Bogor | 1978-05-14 | Haarlem (Noord-Holland) |
84 Wilhelmina Henriëtte BELLE | 1920-06-06 | Jakarta | 1944-05-04 | Jakarta |
85 [Private] BELLE | 1920 | Makassar | ||
86 [Private] BELLE | 1920 | Makassar | ||
87 [Private] BELLE | 1920 | Sukabumi | ||
88 [Private] BELLE | 1921 | Jakarta | ||
89 [Private] BELLE | 1921 | Bogor | ||
90 [Private] BELLE | 1922 | Sukabumi | ||
91 [Private] BELLE | 1922 | Cheribon | ||
92 [Private] BELLE | 1923 | Jakarta | ||
93 [Private] BELLE | 1923 | Bogor | ||
94 Nico Arie BELLE | 1924-08-10 | Jakarta | 1980-03-07 | Los Angeles (CA) |
95 [Private] BELLE | 1924 | Bandjermasin | ||
96 [Private] BELLE | 1925 | |||
97 [Private] BELLE | 1925 | Bogor | ||
98 [Private] BELLE | 1926 | |||
99 [Private] BELLE | 1926 | Baturaja (Sumatra) | ||
100 [Private] BELLE | 1927 | |||
101 [Private] BELLE | 1927 | Bogor | ||
102 [Private] BELLE | 1927 | Jakarta | ||
103 Julien Leopold BELLE | 1927-06-17 | Surabaya | 1989 | Heerlen (Limburg) |
104 [Private] BELLE | 1928 | |||
105 [Private] BELLE | 1928 | Jakarta | ||
106 [Private] BELLE | 1929 | Bogor | ||
107 [Private] BELLE | 1929 | Tegal | ||
108 [Private] BELLE | 1930 | |||
109 [Private] BELLE | 1930 | Sintang (Borneo) | ||
110 [Private] BELLE | 1930 | Malang | ||
111 [Private] BELLE | 1930 | Medan | ||
112 [Private] BELLE | 1931 | Pontianak (Borneo) | ||
113 [Private] BELLE | 1932 | |||
114 [Private] BELLE | 1932 | |||
115 [Private] BELLE | 1932 | |||
116 [Private] BELLE | 1933 | Pematang Siantar (Sumatra) | ||
117 [Private] BELLE | 1933 | Jakarta | ||
118 [Private] BELLE | 1933 | |||
119 Charlotte Winnifred BELLE | 1934-01-18 | Jakarta | 1965-12-15 | Haarlem (Noord-Holland) |
120 [Private] BELLE | 1934 | Makassar | ||
121 [Private] BELLE | 1935 | |||
122 [Private] BELLE | 1935 | Jakarta | ||
123 [Private] BELLE | 1936 | Bogor | ||
124 [Private] BELLE | 1938 | Jakarta | ||
125 [Private] BELLE | 1938 | Surabaya | ||
126 [Private] BELLE | 1938 | Palembang | ||
127 [Private] BELLE | 1940 | Surabaya | ||
128 [Private] BELLE | 1950 | Bandung | ||
129 [Private] BELLE | 1950 | Bandung | ||
130 [Private] BELLE | 1952 | Bandung | ||
131 [Private] BELLE | 1952 | Bandung | ||
132 [Private] BELLE | 1954 | Bandung | ||
133 [Private] BELLE | 1955 | Bandung | ||
134 [Private] BELLE | 1957 | Bandung |